De wereld staat in brand en dat mag niet onbeschreven blijven. Hard//talk is de seismograaf die de trillingen van de tand des tijds registreert. Wat heeft ons afgelopen week bezig gehouden? Wat bespraken we bij de koffieautomaat en waar lagen we wakker van? Deze week vijf commentaren van onze redacteuren, in woord en beeld.
Commentaar
Transparantie en vooruitgang
Het jaar 2010 werd door GeenStijl uitgeroepen tot ‘het jaar van de hufter’. De site prees de held die zich verzet tegen "fatsoensterroristen" en hun “ethisch krappe samenleving". Sindsdien zijn vele hufters ontmaskerd: van de bankierende en bestuurlijke tot de industriële variant. Afgelopen week sloot een fietsende hufter zich bij hen aan: Lance Armstrong, de ongekroonde en inmiddels gevallen koning van het wielrennen, die het drogeren zelf tot topsport verhief.
Hufters scheppen ademruimte, schreef GeenStijl destijds: “[zij] zorgen juist voor transparantie en vooruitgang.” Aha. Hufters die van hun voetstuk vallen, hebben blijkbaar net iets meer transparantie en vooruitgang nagestreefd dan de ethisch krappe samenleving aankan. Boeten dus, Armstrong. Eindelijk heeft ook de publieke opinie zich tegen de journalisten verketterende en kritische renners intimiderende klootzak gekeerd. In een sport die al verziekt was, presteerde hij het om aan die status een extra dimensie toe te voegen. Transparantie? Mwoah, allesbehalve. Vooruitgang? In letterlijke zin zeker; niemand fietste zo vlot de Colle Sestriere op als hij. Nu weten we hoe dat kwam. Vermoedens waren er altijd, maar zonder harde bewijzen kreeg hij het voordeel van de twijfel; de hufter bleef een held. Nu huilt men krokodillentranen.
Mijn gedachten gaan uit naar de mensen die zo’n debiel geel bandje om hun pols droegen, misschien nog dragen zelfs. Armstrong heeft met Livestrong dan wel ‘veel voor kanker gedaan’ (of toch niet...?), dat doet niets af aan het feit dat hij een van de grootste hufters van het laatste decennium is gebleken, en daarom bezie ik zijn ondergang met een glimlach.
De hufter is dood! Lang leve transparantie en vooruitgang.
Door Miriam van Ommeren
Commentaar
The Rotterdam Job
Kunstroof! Zeven schilderijen gestolen uit de Kunsthal in Rotterdam! Toen ik op dinsdagochtend 16 oktober de koppen in de kranten zag schoten er direct scènes uit Hollywoodfilms door mijn hoofd. Hoe kon dit gebeuren? Ik stelde me boeven voor in zwarte maillots, die behendig een web van laserstralen ontweken (Catherine Zeta-Jones in The Entrapment), complexe operaties van internationale kunstdieven (Pierce Brosnan in The Thomas Crown Affair) of toch tenminste iets met een ensemblecast van criminelen (Ocean’s Twelve) en een spectaculaire vluchtscène (The Italian Job). Niets van dat alles.
Op beelden die SBS6 op 19 oktober naar buiten bracht, zien we twee wazige figuren met rugzakjes doodgemoedereerd het museum binnenwandelen zonder zelfs maar de deur achter zich dicht te doen. Je ziet ze heen en weer lopen, hun buit rustig opstapelen en vervolgens verdwijnen in de nacht. Geen laserstraal of maillot te bekennen – zelfs voor hondsbrutale kunstdieven blijkt het oud-Hollandse adagium ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’ op te gaan. Datzelfde geldt kennelijk voor het beveiligingssysteem van het museum.
Dat dit werkelijk ‘state of the art’ was waag ik dan ook te betwijfelen. De directeur van de National Portrait Gallery in Londen sprak zijn sympathie uit, maar voegde er wel aan toe dat zíjn museum onlangs nog alle beveiliging had laten vernieuwen, ten behoeve van een diefstalgevoelige Lucian Freud-tentoonstelling. BURN.
Maar niemand heeft het erover waar de Kunsthal adequate beveiliging in godsnaam van had moeten betalen. Nederlandse musea zijn zwaar afhankelijk van subsidie, en investeren liever in een prestigieuze tentoonstelling dan in nieuwe bewegingsdetectoren.
De diefstal van deze kunstwerken is een tragedie, en het is nog niet eens duidelijk wat de schade is op internationaal pr-gebied. Ik hoop maar dat het Van Gogh Museum, dat onlangs zijn deuren sloot voor een grote verbouwing, ook wat geld te besteden heeft aan een strak beveiligingssysteem. Met laserstralen graag. Als het om onze nationale trots gaat kan het niet Hollywood genoeg zijn.
Door Sanne Rispens
Nieuws in Beeld
Illustratie: Charlotte Peys
Commentaar
Huishoudbeurs voor hipsters
Deze week is in Eindhoven de huishoudbeurs voor hipsters, beter bekend als de Dutch Design Week (DDW). Dutch Design is al zo’n vijftien jaar een begrip, of erger nog, een “merk”: het betekent niet simpelweg ontwerp uit Nederland, maar vooral ironisch ontwerp uit Nederland. Denk daarbij aan: kasten uit sloophout, een boomstam als bank, porseleinen kopjes in de vorm van gedeukte plastic bekertjes, rasterhekken met kantklospatronen. Een aantal designers en firma’s, zoals Studio Job en Droog Design, hebben dit doorgevoerd tot een cultus van dysfunctioneel ontwerp. Als in: een porseleinen flipperkast. Feitelijk gaat het dan niet meer om ontwerp, maar om kunstobjecten die lijken op gebruiksvoorwerpen. Triest dieptepunt van ongein was het “Buchenwaldhek”.
De kraamkamer van Dutch Design ligt in de Design Academy Eindhoven, en DDW is om de eindexamenexpo heen gegroeid. Je zou verwachten dat het daar gist en walmt van ironie en dysfunctionaliteit. Maar dat valt dus tegen. De hele nieuwe generatie ontwerpers lijkt tot inkeer te zijn gekomen en maakt modulaire systemen (dingen die zijn opgebouwd uit componenten en die je dus kunt customizen en herbestemmen) en hartverwarmend onpraktische duurzame oplossingen. Het enige doelbewust dysfunctionele ding was te knullig om aanstoot aan te nemen. Ironie is blijkbaar uit, sinds de Crisis.
Dat is goed nieuws en slecht nieuws. Eindexamenexpo’s zijn altijd sympathiek, maar goede bedoelingen vervelen. De rest van DDW leek nog het meest op een woonmall waar je deukbekers en sloophoutkasten kon kopen, desnoods voor discountprijzen. Ik heb vergeefs gezocht naar iets dat wel markant genoeg was om aanstoot te geven. Want vaginaal ontwerp is dan toch een zwaktebod: er waren minstens drie kutsofa's te bewonderen, als relieken uit decadentere tijden.
Door Floris Solleveld
Commentaar
Zorgen
Afgelopen mei is mijn 89-jarige oma na een hersenbloeding opgenomen in een revalidatie- en verpleeghuis in Drieberg. Zolang je de problemen in de Nederlandse zorg van een afstand meekrijgt – als krantenartikel, partijstandpunt of nieuwsitem – blijven het abstracte perikelen. Zodra je echter geconfronteerd wordt met de bureaucratische waanzin die zorginstellingen zijn, ontdek je dat de enorme afstand tussen bestuurders en werkvloer, ontstaan door eindeloos fuseren en privatiseren, niet minder dan desastreus is.
Hoewel mijn oma, die tot haar hersenbloeding nog zelfstandig woonde, lichamelijk gehandicapt is, is ze geestelijk geheel bij de tijd. Niettemin wordt zij regelmatig aangesproken als was ze vijf jaar of zwaar dement. Ook moest ze de kamer delen met een vreemde man. Ruilen was absoluut onmogelijk: het kon niet, het mocht niet, of allebei. Smerig eten dat ’s ochtends in vrachtwagens wordt aangeleverd, niet meer dan één keer per week douchen, voortdurende interne verhuizingen naar andere kamers, medewerkers die niet op de hoogte zijn van wat specialisten beslissen (en vice versa) en ga zo maar door. Om nog maar te zwijgen van het incident waarbij mijn moeder een man help-roepend naast zijn bed aantrof, terwijl het voltallige personeel op het balkon stond te roken.
Op een afdeling met enkele tientallen hulpbehoevende mensen rennen twee, drie of vier mensen zich de poten uit het lijf. Veelal kortaf, chagrijnig en onvriendelijk. En geef ze eens ongelijk: ingeklemd tussen papieren efficiëntie van bovenaf en aanhoudende hulpvraag van onderaf hebben ze zich verschanst in een bastion van bureaucratie, met regeltjes als hun enige bescherming. Ze kunnen ook niet anders: flexibiliteit is er niet, dat is niet efficiënt.
Je hebt het ermee te doen: wachtlijsten en zorgindicaties beperken haast elke keuzevrijheid. Tenzij je steenrijk bent of in één keer het loodje legt, ben je overgeleverd aan een systeem waarbij bestuurders van steeds grotere organisaties, met nauwelijks aansluiting met de werkvloer de werkdruk en efficiëntie opschroeven, terwijl patiënten, personeel en familie langzaam gemangeld worden. Tot de boel implodeert. Ik ga er bijna op hopen.
Door Melle Kromhout