Hadden wij niet onze haren geknipt of verloren
schone idealen in het vriendelijkste vet gezet
het lichaam bekwaamd de duurzame bloemen
van de geest met eigen vruchtwater ontsmet
en waren wij niet zo gewend aan het vlugschrift
het snelbeeld het web van gesprekken dat onder
idyllische huid zich geen spier meer vertrok
geen kleur zich nog strooide geen hoed zich
dus tooide geen deksel de verschrikkingen
van het geslachtelijke overkoken nog belette
stond niet de shuttle reeds stil in de lucht
was de regen niet allang van staal en vuur
en ledematen met of zonder knapperkorst
hoe vaak al knapten zerken onder slopers-
hamers & sikkels de onthaarde swastika’s
op schedels vol gemengde pillen het dodelijk
wier met slechts groeven voor bier dat pas
begint te stromen als er donker bloed vloeit
ja wij zijn vermoeid de nadagen van het dagen
aan het ontstijgen oh hadden wij nog dichters
die zomaar het grote geluk wisten te vinden
en dan zeiden: het grote geluk heb ik gevonden
zomaar onomwonden en dat dan later dichters
zeiden wat een groot dichter van het groot geluk
is dat
het zijn deze dingen die gebeuren te vergeten
het ontbladeren van waar ieder steeds weer
hedendaags verleden tegen beter weten in
om gaat
maar verheerlijk dan het breken van de dijken
het branden van het water hoe virussen ontwaken
uit de scheur in het korset van de woedende reactor
niet
laat de lichtgevende melk een sfinx zijn gezicht hergeven
en het eten met de handen weer het modebeeld bepalen
wees gerust de oude beulen dragen nu een bomvest
en vieren hun verjaardag met de vinger op de knop
hadden wij maar de schatten van bv. Herman Gorter nog
zo een die het geluk vond en maximaal dat moest het zijn
hoe potsierlijk de gewesten ook klonken van protesten
in deze tijd heeft het slijk het slijk zijn grens bereikt
en zelfs de schoonheid van de allerjongste bruiden
heeft er een hard hoofd in evenals hun schoot
zo is verleidelijk de toevalligheid gebleven
en strompelt een kale glimlach over elk idee
zoals het groene paarse mos van schimmel
op oud fruit het in elkander zinken
van klok- en knekelhuis bereidt
en dan het zachte nooit meer kijken
van de ogen – hadden wij maar
nooit zulk kijken onderbroken.
Pieter Boskma
--