Willems nieuwe boek heet De koe die de Waal over zwom. Het is net uit en bevat onder andere de verhalen uit Encyclopedie van het boerenleven. De illustraties zijn van Joost Dekkers. Hardhoofd is trots en plaatst nog één keer een herinnering van Willem aan de omgeving waarin hij opgroeide. Deze keer van niet zo heel lang geleden.

De illustratie voor de boekcover. Van Joost Dekkers.
Ik haalde haar op bij haar studentenhuis in een ander deel van de stad. We fietsten naar het dorp en kwamen langs de boerderij. Het was gek om daar voorbij te rijden, alsof er iemand anders woonde. Pas toen de boerderij bijna uit zicht was, zei ik dat ik daar was opgegroeid.
In de uiterwaarden klommen we over een hek.
"Deze grond is van ons", zei ik, al wist ik dat helemaal niet zeker. Ergens hadden we hier grond, het kon ook verderop zijn.
Ze droeg hoge hakken. In de uiterwaarden had ze het moeilijk met de ongelijke grond, ook omdat het begon te schemeren, maar ze klaagde niet. Ook niet over de droge, harde koeienvlaaien die her en der in het gras lagen.
We kwamen bij de krib waar ik weleens met vrienden had genachtvist. Ik vertelde haar over die nachten. Er was er maar een die echt viste. We dronken bier, maakten een vuur en zongen idiote liedjes, hard en vals. Soms liep iemand het water in, tot aan zijn middel, en keerde dan terug. Als de zon opkwam, gingen we naar huis.
Op de krib hield ik haar arm vast, omdat ze anders bij elke stap door de knieën zou gaan. Aan het einde gingen we zitten. Het water klotste tegen de stenen. Dit had ik veel eerder moeten doen, bedacht ik me, met de meisjes uit het dorp.
"Dat vreemde licht, wat is dat?"
Ze bedoelde het licht aan de overkant.
"Het komt van de kassen die achter de dijk liggen."
Ze knikte en trok haar schoenen uit.
Ik wees naar een auto op de dijk, ver weg in het oosten. We zagen de koplampen dichterbij komen, twee lichtjes rustig zigzaggend langs de Waal, steeds groter, het hele stuk richting het westen, en toen zagen we de achterlampen, die al snel kleiner werden, tot er niets meer van de auto te zien was.
Ze hoestte en schoof wat mijn kant op. Ik merkte op dat de schepen richting Duitsland een groen licht hadden en de schepen naar Rotterdam een rood licht.
"Hoe dat precies zit, weet ik niet."
Ik voelde haar been tegen mijn been. Toen ik me naar haar toe wilde draaien, hoorde ik achter me iemand roepen.
"Wat is dat?" vroeg ze.
"Ik weet het niet."
De stemmen kwamen dichterbij. Ze leken ons niet in de gaten te hebben.
"Dit is het mooiste plekje van Beuningen," hoorde ik er een zeggen.
Ik keek om. Het waren jongens met hengels en een krat bier. Zestien, zeventien jaar. Ze stonden op een paar meter afstand een beetje beduusd naar ons te kijken.
Ze legde een hand op mijn arm.
"Zeg dat de grond van jou is", fluisterde ze.