In de jaren negentig was alles anders op de boerderij van Willems ouders. In dit deel: de hond is in de gierput terechtgekomen. Kijk hier voor de overige delen van deze serie.
Toen mijn zus en ik thuiskwamen van school lag onze hond onder een zwart zeil aan het begin van de oprit. We kregen haar niet te zien.
"Beter van niet", zei mijn moeder.
Heel af en toe ging er een koe dood. Die werd dan onder een zwart zeil gelegd en opgehaald door een vrachtwagen met een grijparm. Nu zou onze hond opgepakt worden door die arm.
Mijn zus huilde. Ik zei dat de hond al oud was. Mijn verdriet was niet zo groot als dat van haar. Ergens had ik er rekening mee gehouden dat het dier spoedig zou sterven. Ik had al min of meer afscheid genomen.
De hond was in de gierput terechtgekomen. Haar lichaam was stijf en opgeblazen toen mijn vader haar eruit haalde. Meer wist mijn moeder er niet van en mijn vader was gier aan het rijden op een weiland aan de andere kant van het dorp.
Illustratie: Joost Dekkers
Met mijn zus ging ik bij de gierput kijken.
"Wel voorzichtig doen", zei mijn moeder.
De opening van de put bevond zich aan de achterkant van de melkstal. Normaal lagen er houten balken over het gat, maar die waren weggehaald vanwege het gierrijden. Zo kon de hond erin vallen. Toch was het vreemd, want die put lag wel vaker open. De hond was veertien en struinde al haar hele leven over het erf. Ze viel niet zomaar ergens in.
"Ze was behoorlijk doof, misschien zag ze ook slecht", zei mijn zus.
"Maar ze kon het toch ruiken?" vroeg ik.
"Waarschijnlijk is ze uitgegleden", zei mijn moeder, die ineens achter ons stond.
Zo was het ook gegaan met een boer uit de buurt. Hij probeerde een schroevendraaier uit de put te halen, gleed uit, raakte bedwelmd en verdronk. Mijn vader werkte bij de vrijwillige brandweer en moest samen met een paar andere brandweermannen het lichaam eruit trekken.
Ik keek geconcentreerd in de put. In de mest zocht ik naar een afdruk van de hond, maar ik vond niets. De stank viel mee, al durfde ik ook niet heel dichtbij de put te komen.
Later op de dag stond ik in m’n eentje bij het zwarte zeil. In het midden zat een kleine bult, daar lag de hond. Mijn moeder opende een raam en riep dat ik het moest laten liggen. Ik stelde me voor hoe de hond er uitzag. Opgeblazen, stijf en besmeurd met stront. Heel even raakte ik het zeil aan, toen liep ik het erf op.