In een hete zomer wordt een volkstuinencomplex opgeschrikt door de komst van een onbekende man. Een verhaal in zeven delen. Deze week: Nel Schenk droomt over de vreemdeling.
De boete
Jaap was degene die de brief over de boete naar de vreemdeling moest brengen. Hij liep over het dichtbegroeide paadje naar de voordeur van huisje nummer 13. Het was vervelend, maar regels waren regels. Als iedereen maar ongestraft grind kon pakken van de grindplaats zou er binnen de kortste keren niets meer overblijven om de paden mee te onderhouden. Jaap stond stil voor de deur van het huisje en veegde zijn handen af aan zijn hemd. Vroeger handelde Jasper dit soort dingen altijd af en hoefde Jaap alleen het kasboek bij te houden.
‘Hallo,’ klonk er uit het huis.
De vreemdeling zat aan tafel. Hij had nog steeds de zonnebril op.
‘Goedemiddag,’ zei Jaap. Hij bleef in de deuropening staan.
Jaspers huisje zag iets anders uit dan hij zich herinnerde. Aan de muren hingen nu kleden, gekleurde kleden, die niet van Jasper waren geweest. In de hoek naast het bed stond een grote koffer. Jaap keek naar de vreemdeling die in de straal zonlicht zat die via het raam naar binnen viel. Hij had een zwart pak aan, met een stropdas. Zijn haar glom. Het was het meest glanzende kapsel dat Jaap ooit had gezien.
‘Ik heb een brief,’ zei Jaap. ‘U heeft een boete gekregen in verband met het onrechtmatig gebruiken van het grind dat is bestemd voor het onderhoud van de algemene paden en de hoofdingang.’ Jaap veegde over zijn voorhoofd. Hij zweette. Hij had ook aardevlekken op zijn hemd. Hoewel de vreemdeling degene was die er vreemd uitzag voor een tuinencomplex, wilde Jaap ineens dat hij iets netters had aangedaan.
‘Ik ben de penningmeester,’ zei Jaap . Hij stak de brief uit naar de vreemdeling. ‘De boete is dertig euro. Dat lijkt misschien wat veel, maar we moeten streng zijn.’
De vreemdeling keek niet naar de brief. Hij keek naar Jaap.
‘Als iedereen maar ongestraft grind zou pakken van de voorraadplaats zou er binnen de kortste keren niets meer over zijn om de paden mee te onderhouden,’ herhaalde Jaap.
‘Ik geef je geld voor een nieuwe zak grind,’ zei de vreemdeling. ‘Dat kost vijf euro.’
‘U moet dertig euro betalen,’ zei Jaap. ‘De boete is de boete.’
‘Dat is te veel,’ zei de vreemdeling.
Hij leunde over de tafel heen en keek Jaap minachtend aan, tenminste, dat voelde Jaap zo, hij kon het niet zeker weten vanwege de zonnebril. Hij trok aan de onderkant van zijn hemd.
‘Ik betaal vijf euro,’ zei de vreemdeling. ‘De rest is onzin.’
‘Dat is de boete,’ zei Jaap. ‘De boete is niet alleen de kosten van het grind, maar ook extra kosten bij wijze van straf.’
‘Ja,’ zei Jaap. ‘Straf ja. Dat klinkt misschien een beetje kinderachtig, maar we moeten toch iets doen zodat de mensen zich aan de regels houden. Als iedereen maar ongestraft grind zou pakken, dan zou er binnen de kortste keren-’ Jaap herinnerde zich dat hij dat al gezegd had. Hij kuchte. ‘Zo is het gewoon,’ zei hij.
‘Ik heb mijn eigen regels,’ zei de vreemdeling. Hij trok een stapel bankbiljetten uit zijn achterzak en bladerde er met zijn vinger doorheen.
Jaap staarde naar het geld. Hij voelde zich vuurrood worden. ‘U heeft anders geld genoeg,’ zei hij.
‘Sst,’ zei de vreemdeling. Hij trok een briefje van vijf uit de stapel en stopte die in Jaaps hand. Daarna sloeg hij de deur met een klap dicht.
Jaap keek om naar het buurthuis, waar Avar, Nel Schenk, Peter en Sunshine zaten te wachten en haalde diep adem. ‘De reglementen van het tuinencomplex gelden voor iedereen,’ zei Jaap tegen de deur. ‘U hoort nog van mij.’
De nachtmerrie van Nel Schenk
Nel Schenk stond op tijdens de vergadering.
‘Ik moet wat vertellen,’ zei ze, dwars door Jaaps verhandeling over de muskusratproblematiek en kastekorten heen.
‘Er is iets gebeurd.’
Ze zei het woord ‘iets’ langzaam, en ze keek over haar schouder naar de deur alsof er iemand binnen zou komen. Er kwam niemand.
Jaap tikte met zijn potlood op de grafiek die hij had getekend en op het schoolbord had opgehangen.
‘Het kastekort is erg belangrijk,’ zei hij luid, maar niemand luisterde meer naar hem.
Avar en Sunshine hadden hun stoelen omgedraaid en keken naar Nel Schenk en de rook van haar sigaret die in het zonlicht omhoog kringelde. Sinds haar man was overleden rookte ze aan één stuk door.
‘Gisternacht ging ik om half twee naar bed,’ zei ze. ‘ Ik had de koelkast schoongemaakt en mijn soap gekeken.’
Ze inhaleerde diep en haalde haar hand door haar haren. Ze droeg het los die ochtend.
‘Ik wilde de herhaling zien omdat het vorige keer net was afgelopen op het moment dat Rick Sara ten huwelijk vroeg.’ Ze tikte haar sigaret af aan de asbak. ‘Maar Sara wist niet dat hij degene was die haar zoontje had ontvoerd.’
‘Als dit over die serie gaat,’ zei Jaap.
‘Om mijn verhaal verder te vertellen,’ zei Nel Schenk luid, ‘ging ik om half twee naar bed, maar ik kon niet slapen.’
‘Waarom niet?’ vroeg Avar.
‘Weet ik niet,’ zei Nel Schenk. ‘Soms kan ik niet slapen.’
‘Slapeloosheid,’ knikte Avar.
‘In ieder geval,’ zei Nel Schenk, ‘lag ik met mijn rug naar de kamer. Ik keek naar de wolken die er geel uitzagen in het maanlicht. Ze bewogen helemaal niet. Alsof de tijd stil staat, dacht ik. Ineens kreeg ik het gevoel dat er achter mijn rug iemand door mijn kamer liep. Ik lag heel stil en luisterde, ik moet wel een half uur zo hebben gelegen, tot ik duidelijk iemands ademhaling kon onderscheiden. Heel langzaam, met zo min mogelijk geluid draaide ik me op mijn andere schouder en keek tussen mijn wimpers door de kamer in. Het was de vreemdeling.’
‘De vreemdeling,’ zei Avar.
Er viel een korte stilte.
‘Wat deed hij daar?’ vroeg Jaap uiteindelijk.
‘Hij zat op een stoel naast mijn bed,’ zei Nel Schenk.
‘Wat zei hij dan?’ vroeg Jaap.
‘Niks. Hij zei helemaal niks. Hij zat daar maar. En toen ineens was hij weg.’
‘Ineens,’ zei Jaap. ‘Door de voordeur of door het raam?’
‘Nee,’ zei Nel Schenk. ‘Hij was er gewoon ineens niet meer.’
‘Dat kan niet,’ zei Sunshine.
Sunshine zei anders nooit iets tijdens de vergadering. Ze zat meestal in de hoek, in een te krap jurkje met een cola light te wachten tot de vergadering voorbij was. Maar nu was ze opgestaan en wees ze met haar vinger naar Nel Schenk.
‘Mensen kunnen er niet ineens zijn en er dan ineens niet meer zijn. Mensen komen altijd ergens vandaan. En waarom zou hij uitgerekend naar jouw huis komen? Je kent hem niet eens.’
‘Dat weet ik allemaal niet,’ zei Nel Schenk. ‘Ik ben geen detective.’
‘Je hebt het je ingebeeld,’ zei Sunshine.
Nel Schenk glimlachte. Ze stak een papier in de lucht. In de hoek van het papier stond een zwart silhouet.
‘Ik heb vanochtend toen ik wakker werd meteen een tekening gemaakt van wat ik heb gezien,’ zei Nel Schenk. Ze wees naar de figuur op het blaadje. ‘Hier is mijn stoel, en je ziet hem duidelijk zitten.’
Illustratie: Bette Adriaanse
-
Bette Adriaanse is schrijfster en beeldend kunstenaar. Ze maakt tekeningen, schrijft fabels, verhalen, en heeft net haar eerste boek af. Ze publiceert in Engeland en Nederland. www.betteadriaanse.nl