Ik verbaasde me over de plots ontstane verliefde gevoelens voor een nieuw manmens in mijn leven. Oh ja, dacht ik, zo is dat: het zuchtende zwijmelen, geen honger hebben, het gevoel van knappende bellenblaasbellen in buik en hoofd, tintelingen. Verliefdheid is één groot cliché en totaal onpraktisch. Gelukkig maar dat het niet wederzijds bleek te zijn.
Evenzogoed verraste het me hoe snel en rationeel ik dat toch wel jammerlijke feit accepteerde. Natuurlijk, het is prettig dat ik niet weken zwelgend van ellende in mijn bed wil liggen, luisterend naar de melancholische blazers en trommels van Beirut, maar hoe verhoudt die aardse nuchterheid zich tot de zogenaamde betoverende kriebels van een verliefdheid? Is die dan niet echt, of raak je gedurende je leven zo gewend aan alles dat de herkenbaarheid zorgt voor minder drama?
In de briljante nieuwe film van Spike Jonze, Her, denkt de hoofdpersoon iets soortgelijks deprimerends: hij is bang is om alles al een keer gevoeld te hebben. Niks is meer nieuw, niets meer bijzonder, en ervaringen – inclusief bijkomende emoties – zijn slechts een afgezwakte kopie van een eerste of eerdere keer. Ik herken natuurlijk wel wat het personage van Joaquin Phoenix zegt: het zou kinderachtig zijn als ik nog net zo verheugd en hysterisch reageerde op mijn eigen verjaardag als toen ik een klein meisje was. Op de vraag "En, voel je je een beetje jarig?" word je geacht maar één antwoord te geven, maar eigenlijk veinzen we met z’n allen dat zogenaamde speciale gevoel. De verjaardag is maar een datum en de magie is er na je tiende levensjaar ongeveer wel vanaf.
Illustratie: Aart-Jan Venema
Ook mijn blijdschap bij het zien van een bloeiende magnoliatak, een ongerepte, besneeuwde bergtop of, pak ‘m beet, een pasgeboren baby, is niet groots en meeslepend te noemen. Enthousiast kan ik er wel van worden, maar begeistert ben ik nog maar zelden, en ik haat dat. Onverschilligheid, afgestompt zijn, lethargie, dat is het meest onaantrekkelijke wat er maar is. Niet voor niets omschrijven mensen in een depressie het ‘nergens meer om geven’ als een grote vijand, en god, wat een verschrikking lijkt me dat. Het scheelt dat ik me hier nog zo over opwind, dat betekent in ieder geval dat ik iets voel.
Ik denk aan mijn petekind, die zich gillend en bibberend van angst als een koala om mij heen vouwde toen de olifanten in Artis hysterisch en luid trompetterend op het hek afrenden, op weg naar een emmer met voer. De schrik sidderde door zijn gehele lijfje, was te zien in zijn ogen, en, zo bleek, beklijfde in zijn gedachten. Wat ík toen voelde, toen hij zich zo dicht mogelijk tegen me aanklemde, dat kende ik nog niet. Daar was niks lichtzinnigs of lusteloos aan.
Misschien planten mensen zich daarom wel voort. Als je het zelf allemaal al hebt meegemaakt, beleef je het (leven?) nogmaals door de ogen van je kinderen. Ik verheug me al op de eerste verliefdheid van mijn petekind, en het onvermijdelijke verdriet dat daarop zal volgen. Zielig misschien, maar in ieder geval intens.

Noor Spanjer (Amsterdam, 1982) is freelance journaliste en mediawetenschapper. Als nieuwerwetse minstreel is zij altijd op zoek naar persoonlijke verhalen en daarnaast is ze ideologisch inzetbaar voor feministische zaken en andere nature-nurture kwesties.

Aart-Jan Venema is freelance illustrator en verhalenverteller. Hij werkt onder andere voor NRC.next, de Groene Amsterdammer en hard/hoofd.