Noor gaat elke week naar het koffiehuis om herinneringen op te halen en om nieuwe te maken. Maar hoe betrouwbaar zijn die herinneringen nog als het koffiehuis niet meer bestaat, of als de vriendin die daar werkt iets anders gaat doen?
Aan de muur hangt een foto van Harry en Ischa: Harry achter zijn toonbank, met een volle glazen koffiepot in de hand. Ischa staat ervoor en kijkt naar ons, recht in de camera. Het zal zeker een jaar of vijf zijn geweest voordat de beroemde interviewer stierf – allebei de mannen hebben nog een volle haardos en de buiken zijn nog slank. Behalve deze foto hangen er nog andere herinneringen aan Ischa Meijer: een ingelijste boekomslag, een interview met Harry in de krant (“We wisten allebei wat het woord gabber inhield”), een foto van Ischa buiten voor de deur van Harry’s koffiehuis – de vriendschap is misschien noodlottig tot een einde gekomen, hij mag niet worden vergeten.
Aan de andere kant van het koffiehuis hangt de muur vol met oude biljetten uit alle landen van de wereld, vastgeprikt met honderden punaises. Een rafelig behang van vervaagde, vale kleuren van vervallen valuta. Naast de glazen koffiepot staat sinds twee maanden een pinautomaat. De twee dochters van Harry, die de familiezaak binnenkort over zullen nemen, zeggen dat het er tijd voor was; ze moesten de klanten en toeristen toch een beetje tegemoet komen. Maar de bestellingen worden nog gewoon op een papieren notitieblokje bijgehouden, en wifi is er niet.
Perfecte omstandigheden om te schrijven dus: geen internet en genoeg koffie. Elke woensdagochtend stap ik met laptop onder de arm naar de Prinsengracht en tik ik mijn leven op digitaal papier. Halverwege mijn schrijfuren verdwijn ik naar de keuken waar een van de dochters pannenkoeken staat te bakken, en kletsen we bij over de zaak, over de baby in haar buik, over het werk van haar vriend. Ik kom hier niet alleen voor het schrijven, maar ook om de vriendschap in leven te houden in mijn inmiddels drukbezette bestaan. Herinneringen ophalen, en nieuwe maken.
Deze ochtend zit er een man met zijn kleinkind tegenover mij in het koffiehuis; ze spreken Frans en Nederlands door elkaar. Het jongetje zit met zijn rug naar me toe, ik kijk de opa recht in zijn gezicht en zie hoe hij glunderend van trots zijn kleinkind aanschouwt. Hij maakt op zijn mobiel een foto van hem, en als hij die aan het jongetje laat zien, kan ik meekijken naar diens gezicht – het telefoonschermpje functioneert als een soort spiegel. Ik heb de twee hier niet eerder gezien, maar de dochter die vandaag in de bediening staat weet al wat ze willen: “Een jus en een icetea, een pannenkoek en een uitsmijter?”
Ik vraag me af of het jongetje dit ritueel, wat het blijkbaar is, zich nog lang zal blijven herinneren: met opa naar het koffiehuis. De herinneringen die ik heb aan mijn grootvader zijn al zo ver weg – alleen als ik niet te veel mijn best doe hoor ik plots ergens in mijn hoofd zijn bromstem, of ruik ik de sjekgeur die in zijn wollen pantalons zat. Als ik in zijn oude huis ben – nu ons familievakantiehuis op Terschelling – worden die zintuiglijke emoties iets sterker, maar het huis is verbouwd en de laatste keer dat ik er was kon ik me al niet meer precies herinneren hoe de trap naar boven ook alweer liep. De voorkamer is nog wel min of meer hetzelfde, al hebben we de afbrokkelende tegeltjes vervangen voor nieuwe, die nu te wit en te schoon tussen de oude opvallen. Ze hebben nog niks meegemaakt.
De opa en het jongetje blijven foto’s maken met de mobiele telefoon, en laten elkaar telkens het resultaat zien. Hoeveel foto’s zouden er al zijn van hun tweeën? Zou de moeder er nog een selectie uit maken; welke momenten van al die duizenden zijn het waard om in een fotoboek te plakken, om letterlijk vast te kunnen houden?
Met mijn mobiel maakte ik een tijd geleden een foto van het verlovingsportret van mijn Terschellingse grootvader en grootmoeder. Nu scroll ik door de meer dan tweeduizend beelden die ik in het afgelopen jaar heb gemaakt en bewaard, op zoek naar die zwart-witfoto. Het is een bijzonder beeld – niet alleen door de schoonheid ervan, maar ook doordat je ziet dat er tijd en aandacht is besteed aan het moment waarop-ie werd gemaakt. Het kapsel van mijn oma is speciaal in golfjes gezet, en ze heeft haar glazen kralenketting om. Het pak en de netjes gekamde haren van mijn opa onderstrepen de belangrijke gebeurtenis – dit moment mag niet vergeten worden, hij is het herinneren waard.
Als een spier die getraind moet worden bezoek ik wekelijks het koffiehuis. Is een herinnering eigenlijk meer dan een geconditioneerde reflex? Een beeld dat je overvalt of bewust oproept wanneer je de verhalen vertelt en de foto’s bekijkt? De ervaring leert dat herinneringen verder wegdrijven als de situatie verandert waarin deze werden gemaakt – een ander huis, een liefde die overgaat, een vriend die sterft. Je hebt alleen nog maar het (onbetrouwbare) geheugen waarop je kunt terugvallen, niet meer de realiteit. Je weet het misschien nog, of je kan het je voor de geest halen, maar in principe is een herinnering niet meer dan een worst die net buiten bereik voor je neus bungelt. Een vorm van zelfopgelegde marteling, maar blijkbaar is het idee van de herinnering compleet kwijt zijn nóg veel pijnlijker.
Het koffiehuis is een museum waarin veel wordt herdacht: een vriendschap, oud geld, Amsterdam - er is veel vroeger in het nu. Het overdragen van de zaak aan de dochters verzekert nu al dat Harry en zijn vrouw niet worden vergeten; net zoals het huis op Terschelling voor mij steeds opnieuw de herinnering aan mijn grootouders traint.