Gemiddeld om de dag voegt mijn dochter een woord toe aan haar vocabulaire. Zij gebruikt het nieuwe woord eerst vol verwondering, maar steeds zelfverzekerder, tot het een heel normale zaak lijkt dat het uit haar mond rolt. De nieuwste aanwinst is misschien wel mijn favoriet sinds ‘papa’ en ‘Beatles’. Het is te horen wanneer je haar aan het lachen maakt. Erg moeilijk is dat niet. Ik hoef mijn wangen maar bol te blazen of ze rolt over de vloer van de pret. Wanneer ze dan bijgekomen is zegt ze op nuchtere, constaterende toon: 'grappig'. Als het niet vooraf was gegaan door zoveel authentiek vermaak zou je haast denken dat het cynisch bedoeld is.
Toch moeten niet alle amateur-grappenmakers denken aan mijn dochter altijd maar een dankbaar publiek te hebben. Zo zaten wij onlangs in de tram schuin voor een man die zowaar het aloude ‘kiekeboe’ van stal haalde. Eerst had ik die man helemaal niet door. Annika zat in haar wagen tegenover mij en wij keken dus in tegengestelde richting. Aanvankelijk dacht ik dat ze om mij lachte, misschien had ik onbewust een gekke bek getrokken. Toen pas drongen de geluidjes achter ons tot mij door. Ik weet in dat soort situaties nooit zo goed hoe ik dien te reageren. Moet ik mijn hoofd omdraaien om de bron van het plezier een knik van ouderlijke goedkeuring geven, of juist vertederd mijn blik op mijn kirrende kroost gericht houden, alsof ik haar nooit eerder zo gelukkig heb gezien? Ongemakkelijk staarde ik maar wat uit het raam. Een spelbreker wilde ik niet zijn. Tot halte Alexanderplein was ik geheel overbodig in deze wereld.
Enig uithoudingsvermogen kon onze medepassagier niet ontzegd worden. Hij bleef maar doorgaan met zijn gekiekeboe, steeds luider en scheller, alsof hij bang was verzwolgen te worden door een suïcidale depressie als hij enige vaart zou minderen. Annika lachte nog steeds, maar plichtmatig, alsof ze de komediant die nu al zoveel energie in haar geïnvesteerd had niet wilde teleurstellen. Ze had moeite haar ogen open te houden. Bedtijd was het dan ook allang geweest, maar zoals vaker verliep deze dag weer eens volstrekt anders dan voorgeschreven werd op wat met magneten aan onze koelkast hing.
Op de man na was het drukkend stil in lijn 10. Annika drukte haar konijn stevig tegen zich aan, zuchtte diep en zakte weg. ‘‘Kieke-kieke-kiekeboe!’’, riep de man hysterisch. Toen klonk een zware Surinaamse stem over de intercom. ‘‘Houdt u nou op? Kindje slaapt’’, maande de conductrice. De man zweeg tot de volgende halte. Toen stond hij op en liep met grote passen naar de chipautomaat. ‘‘Amsterdam is Amsterdam niet meer. De gezelligheid is weg’’, zei hij met overslaande stem. Nu ik hem eindelijk aan kon kijken zag ik dat het een bekende cabaretier op leeftijd was. Snel draaide ik mijn hoofd weer naar het raam.
Toen ik Annika in haar bedje toestopte deed ze een oog half open en zei op enigszins vragende toon "grappig", alsof ze zich opeens vaag herinnerde dat nog aan iemand verplicht te zijn. Toen hervatte zij haar uiterst serieuze slaap.