Koen Alfons schrijft elke twee weken een column voor Hard//hoofd, afgewisseld door Kasper van Royen.
Mijn bovenburen gingen verhuizen. Vanachter het gordijn zag ik de vrouw met dozen naar een auto lopen. Haar vriend droeg de stofzuiger. Een week eerder had ik een envelop van de gemeente Abcoude uit hun postvakje zien steken. Ik zei tegen L.: 'Misschien, misschien,' maar durfde niet te hopen. Nu wist ik het zeker. Ik knielde naast de eettafel en balde mijn vuist. Ik dankte de god der stilte.
Burengerucht schijnt voor de halve wereld een probleem te zijn, maar dat troost mij niet. Ik ben allergisch voor geluid. Ik verander in een tandenknarsend beest. Nergens is het zo erg als bij mij.
De website van de gemeente suggereert dat ik eerst zelf met de buren ga praten. Vriendelijk vragen of de muziek wat zachter mag. Vaak hebben mensen zelf niet door hoe hard die staat. Een feestje kan bijtijds worden aangekondigd. Je kunt je dan uit de voeten maken.
Maar mijn buren houden niet van harde muziek. Ze organiseren geen feestjes. Ik hoef me niet uit de voeten te maken - ik heb geen poot om op te staan. Wat mijn buren doen, is lopen. Heel veel lopen. Op vijfenveertig vierkante meter valt kennelijk altijd iets te doen. Ze lopen door een opgeruimd huis. Dat kan niet anders.
Toen ik mijn buurvrouw voor het eerst in het voorbijgaan aanklampte zei ze: 'Stilzitten is niks voor mij.' Ik dacht: probeer het eens. Je weet nooit wat het oplevert. Gedachten bijvoorbeeld.
Later op de avond klopte haar vriend op mijn deur. Hij zei dat ik ook onder een gezin met vier kinderen had kunnen wonen. “Of onder een bowlingbaan,” zei ik, maar daar kon hij niet om lachen. Hij vond dat ik overdreef. Ik deed de deur dicht.
Er is een holle ruimte tussen mijn plafond en mijn buren. Toen ik de Praxis-man om advies vroeg, zei hij: 'Een klankkast. Daar doe je niks aan.' Hij vertelde dat geluid altijd zijn weg vindt. Geluid is als water. Om verlost te worden, zou ik mijn huis in een studio moeten veranderen. Een zwevend plafond. Driedimensionaal isoleren. Een project waar mijn salaris nachtmerries van krijgt.
Wat overbleef was acceptatie of Ohropax. Het werd Ohropax. Avond aan avond hoorde ik mijn bloed door mijn hoofd stromen en wachtte op de Verhuizing. En de Verhuizing kwam. Weliswaar onaangekondigd - we waren al een tijdje niet meer in gesprek. Maar daar was de envelop uit Abcoude en toen de dozen en de stofzuiger. Het leed geen twijfel. Verhuizing.
De woning stond een tijdje leeg. Ik woonde in het paradijs, maar op geleende tijd. Dat wist ik. Ik probeerde toch te genieten. Ik merkte dat stilte geluid kan maken. Een hond ver weg, rinkelend bestek in spoelwater. Scheldende Eksters. Ik luisterde met volle teugen. Ik voelde mijn trommelvliezen.
'Kon het maar altijd zo zijn,' zei ik. 'Voor eeuwig.'
L. rolde met haar ogen en zei dat ergernissen een keuze zijn. Dat ik vooral denk dat ik allergisch ben voor geluid. L. is socioloog, maar van psychologie had ze kennelijk ook kaas gegeten. Ik besloot haar te negeren.
Het geluk duurde tot een zondagavond. We lagen in bed. Hoorde ik gestommel in het trappenhuis, daarna boven mijn hoofd. Een conversatie. Lachende mannen. Ik schoot overeind. L. vroeg wat er aan de hand was maar ik wapperde met mijn handen, hysterisch, zo’n beetje als de winnares van een modellenwedstrijd. Ik kreeg het benauwd. Ik verloor controle. 'Nieuwe buren,' piepte ik. 'Nieuwe buren, nieuwe buren, nieuwe buren…'
Het duurde een kwartier, toen kwamen de voetstappen de trap weer af. Ik sprong uit bed en sprintte naar de huiskamer en verborg me achter het gordijn. De voordeur viel dicht en naar buiten liepen twee jongens. Ze droegen dikke jassen met bontkragen. Eentje liep naar een scooter. Ik slenterde terug naar de slaapkamer, gebroken. L. keek me vragend aan. 'Fucked,' zei ik. 'Bontkraagjes. Scooters. We zijn fucked.'
L. probeerde perspectief te bieden. Niet op de zaken vooruit lopen. Je weet het niet. Maar ik wist het wel: het paradijs was verdwenen, net zo onaangekondigd als het gekomen was. Nu wachtte de Hel. Een jonge kerel, zijn eerste huis. Eindelijk onder de ouderlijke vleugels vandaan. Een bowlingbaan zou het niet worden, een partycentrum des te meer. Ik controleerde mijn voorraad Ohropax. Ik wilde huilen.
Over de psychologie achter ergernis hebben L. en ik het nooit meer gehad. Een paar dagen na de zondagavond stond er een beleefde jongeman voor onze deur. Hij stelde zich voor en zei dat hij in de weekenden nog bij zijn moeder zou slapen. Dan kon die ook meteen zijn was doen. 'Op jezelf wonen is toch niet niks.' Toen ik vroeg waar zijn moeder woonde, wees hij met zijn duim over zijn schouder. 'Achter het Mercatorplein.'
Jaren van frustratie hadden mijn buren van hun menselijkheid ontdaan. Zij Waren Geluid. Ik was ervan overtuigd dat ze de hele wereld gek maakten. In restaurants, of op de pont naar Noord. Dit was hun rol op aarde. De bontkraag van mijn nieuwe buurman symboliseerde een voorportaal van de hel. Tot ik hoorde dat zijn moeder die bontkraag voor hem waste, terwijl hij in zijn oude kamer lag te dromen van zijn nieuwe huis.
Ergernissen zijn een keuze. Ik zal L. niet meer negeren. Ik luister naar de stilte.