In mijn mandje liggen een zestal biertjes en een pizza, want als de rest van het gezin uit logeren is doe ik graag alsof ik weer student ben. Achter mij in de rij zit een vrouw in een rolstoel. Haar met pakken havermout gevulde mand rust op haar schoot, achter een paneel vol knopjes en schakelaars. Aan een stang hangt een monitor, waarop getallenreeksen worden vertoond. Verscheidene buisjes verdwijnen in een hagelwit gezicht, waarvan enkel de mond lijkt te kunnen bewegen. Deze snerpt tegen het kassameisje: ‘‘Jij gaat mij dus helpen hè.’’
Ik zie de schrik in de ogen van het meisje. Het is dan wel niet mijn favoriet met de sproeten, maar dit gehoofddoekte exemplaar mag er ook zeker wezen.
‘‘Maar mevrouw, ik weet niet…’’ zegt ze en dan onderbreek ik haar.
‘‘Ik help haar wel even hoor.’’
‘‘Wat ontzettend aardig van u’’, zegt het meisje, dat volgens haar bordje Dilara heet.
‘‘Ach Dilara’’, zeg ik, ‘‘het is geen moeite. Ik help graag mijn medemens, zeker rond de kerstdagen.’’
Ik leg de pakken havermout een voor een op de band en Dilara scant ze. De vrouw houdt het proces als een wassen beeld in de gaten.
‘‘Dat is dan veertien euro vijfenzestig’’, zegt Dilara werktuigelijk tegen mij.
‘‘Ik zit hier hoor’’, kraakt de vrouw.
‘‘Ja, natuurlijk. Kan ik u verder helpen om…’’ probeer ik voorzichtig.
‘‘Achterste vak’’, sist ze, angstig dat iemand de transactie op zal merken.
‘‘Achterste vak?’’ bibbert mijn stem.
‘‘Om m’n nek’’, zegt ze, op een toon alsof wij dit reeds honderd keer hebben doorgenomen.
Ik zie nu pas dat er twee handtasjes om haar nek hangen, een paarse en een groene. Ik durf niets meer te vragen, dus doe de groene open.
‘‘Nee, de paarse. Of wilde je die vaatdoek soms met medicijnen betalen?’’
‘‘Nou, vaatdoek, ik vind niet dat u…’’
Ik zie Dilara met haar hoofd schudden en slik mijn woorden in.
In het achterste vak van het paarse tasje zit een portemonnee. Deze heeft goddank maar één vak. Er zit een pinpas in. Met trillende hand steek ik hem in het apparaat.
‘‘Wat is uw co-co-code, mevrouw?’’ hoor ik mezelf vragen.
‘‘Jij denkt dat ik niet goed bij mijn hoofd ben?’’
Ik weet niet meer wat ik moet zeggen. Ik staar naar de inmiddels gigantische rij achter ons. In de verte zingt Mariah Carey.
Dan fluistert de vrouw: ‘‘linkerkant van m’n rechterschoen.’’
Ik zak door mijn knieën en laat mijn hand langs de steenkoude enkel glijden. Daar vind ik een afgescheurd stukje papier. Ik lees de cijfers drie keer, stop het briefje terug, kom omhoog en toets de code in.
Dan stop ik de pinpas terug in de portemonnee en de portemonnee in het achterste vak van de paarse tas. Elke handeling wordt met de grootste concentratie verricht. Als ik klaar ben acteert iemand in de rij een applausje. Maar we zijn er nog niet.
Onderin het mandje ligt een plastic tas, daar worden de pakken havermout in gecommandeerd. Vervolgens dient het lege mandje van de schoot getild en in de stapel met mandjes gezet. Ten slotte moet de plastic tas weer op de schoot geplant. En daar gaat het mis.
Anderhalve seconde blijft de tas netjes staan, voordat het ding begint te kapseizen. Met doffe klappen storten de havermoutpakken op de grond en een van hen drukt onderweg iets in op het paneel. Op de monitor schieten de getallen omhoog en er klinkt een alarmerend piepje.
‘‘Gore klootzak,’’ kermt de vrouw. Er lijkt zowaar een uitdrukking op haar gezicht te komen, maar dat zal de projectie van mijn eigen paniek wel zijn.
Ik zeg tegen mezelf dat alles nu op handelen aankomt; er staat een leven op het spel. Dit is zo’n situatie waarvan helden beweren dat ze niet nadachten, maar werden overgenomen door hun intuïtie. Heldhaftig voel ik mij echter niet, wanneer ik met een klamme vinger een willekeurig knopje indruk. Maar blijkbaar heb ik goed gegokt, want het piepen stopt meteen en de getallen komen tot rust.
De pakken hebben het ook overleefd. Ik stop ze terug in de tas en probeer het gewicht zo te verdelen dat het stabiel op de schoot kan rusten. Tijdens al deze handelingen zwijgt de vrouw. Wanneer alles goed staat, doe ik een stap achteruit. Als een jongetje dat voor het eerst een modelvliegtuig in elkaar heeft gezet kijk ik naar de vrouw in de rolstoel.
‘‘Moordenaars’’, hoor ik haar grommen, ‘‘enge, slechte mensen.’’
Wanneer ik het met onverwachte vaart wegscheurende voertuig tracht te ontwijken, kukel ik bijna in de stapel mandjes.
Na mijn evenwicht te hebben teruggevonden, draai ik mij behoedzaam om. Dilara staart naar haar kassa, de mensen in de rij bestuderen hun boodschappen. Mariah zingt haar laatste noot.
‘‘Ik ben geen slecht mens, ik ben een goed mens’’, zeg ik tegen niemand in het bijzonder. Dan ga ook ik ervandoor, om er thuis pas achter te komen dat ik mijn bier en pizza in de supermarkt heb laten liggen.
Kasper van Royen is Hard//hoofd-redactielid, is naast vader ook filosoof, ex-docent, ex-dichter, ex-echtgenoot, popfetisjist en postbode.
Friso Blankevoort (a.k.a. Freshco) is een illustrator/designer die woont en werkt in Amsterdam. De skateboardcultuur heeft een grote invloed op zijn werk, dat ook beïnvloed wordt door de traditie van grafisch ontwerp in Nederland.