‘Adamo! Adamo!’, scandeerden zaterdagavond ongeveer tweehonderd jongens en meisjes, terwijl zij zich verdrongen bij het podium van de grote zaal in Tivoli. Maar de schijnwerpers doofden definitief. Vermoeid en bezweet liep de twintigjarige, Italiaans-Belgische zanger zijn kleine kleedkamer binnen, waar hij zich door zijn neef liet inwrijven met eau de cologne om niet verkouden te worden.
Voor zijn kleedkamerraam verdrongen zich al snel een twintigtal meisjes, die steentjes tegen het glas gooiden om zijn aandacht te trekken. Eerder die avond hadden zij, samen met tientallen andere fans, zakdoekjes, briefjes en bloemen naar hun idool gegooid. Suppoosten zagen daarbij streng toe dat iedereen op zijn plaats bleef.’
Een van die fans was ik. Het inmiddels vergeelde verslag uit de Utrechtse krant van maandag 18 mei 1964 bewaar ik al 55 jaar in een van mijn dagboeken uit die tijd. Ook ik had die avond mijn idool iets toegeworpen; vermoedelijk een brief, maar zeker weten doe ik het niet meer. Wat ik wél zeker weet, is dat Adamo op het juiste moment in mijn leven verscheen: toen ik als zestienjarige bol stond van een Groot Verlangen, zonder te weten naar wat of naar wie.
‘Het leven moet toch meer zijn’, verzuchtte ik in mijn schriftjes, ‘dan je best doen op school en mooie cijfers halen.’ Zoals iedere puber voelde ik me door niemand begrepen. Alle volwassenen om mij heen lieten zich verblinden door status, materie en uiterlijk succes. De enige die wist dat het bestaan om verhevener zaken draaide – puurheid! waarheid! schoonheid! – was ik. Was er dan helemaal niemand die het precies zo voelde?
Jazeker. Op een zaterdagavond stapte mijn Verlosser zomaar, via het beeldscherm, onze huiskamer binnen. Salvatore Adamo. Schuchter, vastgeklemd aan zijn gitaar, zong hij met gebroken stem over een onvervulde liefde. Over een voorbije liefde. Over aanstellerige meisjes, die hun echtheid verbergen achter rare maniertjes en make-up. Over het leven dat moeilijk en ingewikkeld is en waar niemand om heeft gevraagd.
Ik was betoverd. Hier stond iemand die dezelfde pijn voelde als ik, die hetzelfde gevecht leverde tegen schijn, hypocrisie en het gevoel dat alles zinloos was. Mijn eenzaamheid was voorbij. Ik had een zielsverwant.
Vorige week was ik weer bij een optreden van mijn jeugdidool. Weer in het Utrechtse Tivoli, al staat dat inmiddels op een andere plek. Waarom ik het nog eens wilde meemaken, had ik me nauwelijks afgevraagd. Ik moest er gewoon zijn. Hij is 75, het kon weleens mijn laatste kans zijn. Misschien hoopte ik ook - al was het maar bij één liedje – op dezelfde vervoering, het oplaaien van een nooit helemaal gedoofde vlam.
Dat gebeurde niet. De kunst van het zwijmelen was ik verleerd, maar dat stemde me niet mismoedig. Eerder blij om de tijd die verstrijkt en alles in een zachter, milder licht zet. Mijn held was oud geworden, net als zijn publiek, en zijn teksten hadden hun urgentie verloren. Maar waar muziek is, lonkt het leven en daarom stond hij daar weer, met die stem die iedereen met alles verzoende. Nog steeds.
Ik kneep in de hand van de man die naast mij zat en die alleen voor mij was meegekomen.
‘Mooi?’ vroeg hij.
‘Prachtig’, zei ik.

Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.

Rosanne van Leusden is illustrator, wonend en werkend in Amsterdam.