Ik pas op in het huis waar ik ooit woonde. Mijn ex heeft het heel voorzichtig gevraagd. Ze weet dat ik liever niet meer op die plek kom, dat er teveel herinneringen rondwaren aan dat wat was, zou komen en niet mocht blijven. Het leven nu is overzichtelijk. De helft van de week is Annika bij haar, de andere helft bij mij. Bijpraten doen we wel telefonisch of in een café. Bij elkaar over de vloer komen we enkel kort wanneer het kind gehaald of gebracht moet worden. Maar ze vraagt het zo voorzichtig - de oorspronkelijke oppas blijkt ziek te zijn en ze moet toch echt de deur uit om een debat te leiden over de vrije wil - dat enig ander antwoord dan ‘uiteraard, geen probleem’ misplaatst zou voelen. En ach, inmiddels moet het toch ook wel kunnen. De tijd heelt alle wonden en wat overblijft zijn hoogstens littekens om met weemoed over te aaien.
‘We gaan lekker patatjes halen,’ zeg ik tegen mijn dochter als ik haar ophaal bij een vriendin. Uitzinnig gejuich valt mij ten deel. Eigenlijk probeer ik ons zo gezond mogelijk te voeden, maar ik heb geen zin om in mijn oude keuken te kokkerellen.
‘Ik wil er een hamburger én een kroketje bij,’ smakt de kleuter dromerig.
‘Je moet kiezen, of-of,’ sommeer ik.
Het wordt een kroket. Ik probeer een blik van herkenning in de ogen van de snackbarman aan te treffen - jarenlang haalde ik hier toch trouw mijn vette bek - maar hij neemt de bestelling met een afstandelijke vanzelfsprekendheid op.
‘Ik heb dorst, papa’ zegt Annika.
Het is een drukkend benauwde dag. Uit het koelkastje pak ik een blik Sprite. Dat heb ik in een eeuwigheid niet meer gedronken, maar heb er opeens veel zin in.
We delen het blikje op het terrasje, wachtend tot ons eten klaar is. De Sprite smaakt in niets naar hoe ik het me herinner.
‘Ze hebben iets aan het recept veranderd,’ brom ik.
Annika zegt iets terug, maar het geluid van twee voorbij scheurende motors overstemt haar.
‘Dat is ook zo,’ zeg ik, ‘daar heb jij helemaal gelijk in.’
In Annika’s rugtasje zitten de huissleutels. Mijn exemplaren heb ik enige tijd geleden ingeleverd, zodat Arthur die kan gebruiken.
‘Je weet zeker dat mama mayo in huis heeft hè?’ vraag ik voor de derde keer terwijl ik de deur openmaak.
‘Natuurlijk joh,’ zegt Annika.
Ik hoop maar dat ze gelijk heeft. Als ik ergens een hekel aan heb dan zijn het wel droge frieten.
Hoogst verward begroeten de poezen mij.
‘Kennen jullie mij nog?’ vraag ik voor de vorm.
Mijn ex heeft niks gezegd over dat ik ze eten moet geven, maar dat moet dan zeker voor zich spreken. In de deur van de koelkast staat een aangebroken blik natvoer.
‘Ik wil het doen,’ zegt Annika. Ik geef haar het blikje en een lepel.
In de koelkast tref ik ook drie geopende potten mayonaise aan. Dat moet de invloed van Arthur zijn, die bekend staat om zijn constante angst zonder saus te zitten. Op het aanrecht staat een afwas van een paar dagen, vliegjes zwermen boven etensresten.
‘Gadverdamme, wat is het goor hier,’ roep ik uit. Blijkbaar heeft niemand mijn schoonmaaktaken overgenomen sinds ik dit huis verlaten heb.
‘Ma-ma's keuken, niet mijn keuken,’ verdedigt Annika de situatie met strenge blik.
We zitten aan tafel en verorberen onze snacks.
‘Vind je het raar dat ik hier ben?’ vraag ik Annika.
‘Natuurlijk niet,’ zegt ze verveeld.
We kauwen onverstoord verder.
‘Weet je wat ik wél een beetje raar vind?’ zegt ze dan.
‘Nou?’
‘Dat mama verliefd is op Arthur.’
Aha, het is haar dus eindelijk verteld. Na bijna driekwart jaar behoedzaam de stabiliteit van de relatie te hebben afgetast, is de tijd blijkbaar aangebroken om openheid van zaken te geven.
‘Ik vind dat ook een beetje raar hoor,’ stamel ik. ‘Maar het leven is soms raar. En wat zei jij toen mama dat verteld had?’
‘Ik zei ‘leuk voor je, echt heel leuk voor je. Maar ik blijf gewoon verliefd op papa hoor.’
In Annika’s kamer hangt nu de roze klamboe boven haar bedje. Nadat we deze vlak na haar geboorte hadden uitgezocht, was mij de schone taak toebedeeld hem te bevestigen.
‘Hé, wat mooi’ zeg ik.
‘Heeft Arthur gedaan,’ glundert ze.
Wanneer ik naast haar wil kruipen om voor te lezen blijft mijn been hangen, ik trek er net iets te ruw mee en het ding stort bovenop ons.
‘Toch niet zo’n stevige constructie,’ constateer ik nonchalant mompelend, ‘ik moet daar maar nog eens een keertje naar kijken’. Ik schop het net naar een hoek van de kamer en sla De fantastische meneer Vos open.
Op zolder blijkt weinig veranderd. Ik schuif wat stapels boeken en papieren opzij en nestel mezelf in de schommelstoel, met een glas wijn en een schaaltje chocolaatjes. Die chocolaatjes trof ik in een keukenkastje aan, te midden van onder meer stukken noga, roze koeken en zelfs een onaangebroken chocoladeletter.
‘Eindelijk kan ik eens fatsoenlijk een zoetigheidsassortiment aanleggen,’ had mijn ex al plagerig opgemerkt. Toen ik hier nog woonde was alles opgegeten zo gauw het gekocht was.
Nadat ik twee uur lang op zolder heb zitten peinzen, hoor ik mijn ex de trap opkomen.
‘Alles goed gegaan?’ vraagt ze.
‘Prima hoor. Hoe ging het debat?’
‘Dat was een groot succes. Hé, je hebt de chocolaatjes ontdekt. Maar je hebt er nauwelijks iets van gegeten! Gaat alles wel goed met je?’
‘Ja hoor. Maar ik moet er weer vandoor. Laten we gauw bijkletsen in een cafeetje.’
Thuisgekomen loop ik mijn keukentje in. Hier moet ook nodig eens een afwas worden gedaan. Op de vensterbank staat een fles whisky, er zit nog een bodempje in. Arthur had de fles meegenomen, toen hij hier vorige week was.
Vroeger deden we dat vaker, whisky drinken, maar toen mijn voormalige geliefde vertelde dat er iets tussen haar en mijn vriend speelde had ik ons contact verbroken. Nu hun relatie dermate serieus was dat elkaar ontwijken steeds ingewikkelder zou worden, leken we op een punt aanbeland waarop bijpraten onvermijdelijk was.
‘Ik heb je best gemist,’ zei Arthur bij ons derde glas. Daarvoor hadden we het enkel over films gehad.
‘Ik jou ook,’ zei ik, ‘maar de reden dat ik je niet meer wilde zien is niet omdat ik je iets kwalijk neem. De wegen van de liefde zijn nu eenmaal ondoorgrondelijk. Alleen moet ook ik iets nieuws opbouwen, dat lukt niet als ik achterom blijf kijken. Het leven is van zichzelf al ingewikkeld genoeg.’
Daarna hadden we het over Annika, hoe hoog ze in klimrekken kan klimmen en wat een moeilijke woorden ze gebruikt. We hadden het over de vrouw die ooit de mijne was, hoe irritant het is dat zij zo vaak de belangrijkste dingen vergeet te vertellen en hoe oorverdovend hard ze kan snurken. We hadden het over de meisjes die ik zie en hoe ik ernaar verlang weer eens ouderwets verliefd te worden. Daarna hadden we het weer over films. Hij vond Paul Thomas Anderson de meest overschatte regisseur aller tijden, ik bleef erbij dat Magnolia de mooiste film ooit was.
Als ik het drupje whisky achterover sla, krijg ik kramp in mijn buik. De patat is blijkbaar niet goed gevallen. Wanneer ik op mijn bed ga liggen word ik vanuit het schijnbare niets overvallen door een licht gevoel van extase. Vlak voordat een diepe slaap mij meesleurt bedenk ik dat dat het leven moet zijn dat immer koppig verder raast. En in dat geraas alles wat een beetje raar is en een beetje raar zal blijven, toch steeds onontkoombaarder laat kloppen.
--
Meer lezen van Kasper? Zijn boek En toen kwam Annika ligt nu in de boekhandel!