Na Rokjesdag is er nu ook Blokjesdag. De vrouwen flaneren met hun blote benen, de mannen trekken hun shirt uit en nemen hun positie achter de barbecue in. Hiske haalt herinneringen op aan haar eigen macho-vader en vroeg echte mannen om tips over de beste BBQ-technieken in dit vroegzomerse weer.
Bijna twee weken na het officieel uitroepen van rokjesdag was het Paasweekend eindelijk ook tijd voor de Nederlandse mannen om collectief de vroege zomer in te luiden. Want misschien nog wel zomerser dan de zoetige geur van zonnebrand is de geur van aanmaakblokjes in combinatie met zwartgeblakerd vlees. Zodra het kwik boven de twintig graden stijgt, krijgen de heren het op hun heupen. Een walm van paraffine en testosteron vult achtertuinen en parken. Tijd voor primitief gerommel met vlees en vuur: er moet en zal gebarbecued worden.
Het is een jaarlijks terugkerend ritueel. Als een Neanderthaler die een weerbarstige beer uit zijn hol trekt, sleurt mijn vader zijn buitenkeuken uit de schuur en plaatst hem pontificaal op het platje. Dan verschijnt het keukengerei: speciaal aangeschafte extra-lange lucifers, twee enorme vorken en een ijzeren knijptang – geheimzinnige attributen die de hele winter geduldig in het laatje onder de oven hebben liggen wachten op deze eerste warme lente-avond. Op het tafeltje naast de grill stalt hij met zorg zijn eiwitrijke buit uit: hamburgers en worstjes, kippenbouten en spiesjes, vier in aluminiumfolie ingepakte aardappels en twee bananen met hagelslag. “Ik ga beginnen hoor!” roept hij dan, en met zijn speciale tang legt hij de eerste portie vlees op de hete grill.
Het vel van de kippenpoten vat meestal als eerste vlam, en vader wappert driftig fronsend met een stuk karton tot de vonken in de aardappelsalade vliegen. De uien vallen van de spiezen tussen de brandende kolen, en rond die tijd begint meestal tot overmaat van ramp ook de biefstuk- het pronkstuk van de avond- vervaarlijk te gloeien. “Niks aan de hand!” gilt mijn vader dan terwijl het zweet over zijn rug gutst, om vervolgens in bijzonder onvaderlijk vloeken uit te barsten want hij heeft zijn hand gebrand aan het hete rek. Zwijgend eten mijn broertje en ik de verkoolde worstjes en mijn moeder doet voor de veiligheid de kippenpoten nog maar even in de oven.
Een goede barbecue is geen sinecure. Tijd dus om een paar experts te grillen over hun barbecuegeheimen en hen te vragen naar hun favoriete recept.
Illustratie: Baukje Stamm
Leonardo Pacenti, chefkok van restaurant Toscanini in Amsterdam:
“Mijn wortels liggen in Italië en Zuid-Afrika, daar is barbecueën bijna tot wetenschap verheven. Ik kan me daarom boos maken over de gemakzucht waarmee Nederlanders hun goedkope stukken vlees op de gasbarbecue smijten. Een gasbarbecue of een waterbadgrill is helemaal geen barbecue, want de essentie van het grillen is juist de geur van het hout of de houtskool, en de lekkere rook van het vet dat in het vuur druppelt die weer in het vlees trekt. In Zuid-Afrika maken we een torentje van rooikranshout met een paar kranten er in, daarmee steken we de barbecue aan. Gebruik geen paraffineblokjes. Die stinken. Het beste zijn reukloze, kartonnen Fire Up-blokjes. En in de barbecue moet een combinatie van briketten en houtskool, want briketten branden egaal en de houtskool zorgt voor de lekkere smaak. Een absolute favoriet in Toscanini is de Quaglia alla Diavola: duivelse kwartel van de houtskoolgrill. Deze bereidingswijze kun je eigenlijk voor alle gevogelte gebruiken. Je knipt het beestje over de rug open slaat ‘m dan heel goed plat tussen folie , bijvoorbeeld met de onderkant van een pannetje. Ik heb zelfs eens een Italiaanse kok gezien die er even met zijn auto overheen reed! Dan zouten, goed aan beide kanten grillen en serveren met salmoriglio, een sausje van olijfolie, oregano, rode peper, knoflook en citroen.”
Moshik Roth, chefkok van restaurant ’t Brouwerskolkje in Overveen:
“Het is heel belangrijk om de barbecue ruim van tevoren aan te steken. Je houtskool – want je moet echt houtskool gebruiken – laat je even goed branden en dan dimmen. De vlammen moeten een soort rood laagje rond de kolen zijn, dan is de temperatuur perfect en vliegt je product niet in brand. In het restaurant gebruiken we hele speciale Japanse houtskool van eikenhout dat op duizend graden is gebrand. Die smaak is echt fantastisch. Ik barbecue zelf vooral groenten, omdat ik de schroeismaak bij vlees en vis te sterk vind. Bij delicate producten is dat zonde van de smaak. Maar met bijvoorbeeld uien, tomaten of courgette geeft een branderig houtskoolsmaakje een spectaculair effect. Je moet de groenten trouwens droog grillen, en daarna warm aanmaken met goede olie, zout en kruiden.”
Frenky van Dinther, chefkok van restaurant Wilde Zwijnen in Amsterdam:
“We hebben altijd minstens twee gerechten van de houtskoolgrill op de kaart staan. Een goede manier om de grill aan te steken is met een vuurkorf, die vul je eerst met een laagje briketten en dan met houtskool. Daaronder leg je je aanmaakblokje. Als alles brandt gooi je de korf leeg in de barbecue, en dan hoef je alleen nog maar even te wachten tot het rooster heet is. Gebruik absoluut geen olie op de grill, dat gaat enorm roken en branden. Ook peper kun je het beste op het laatst op je producten doen, want ook dat verbrandt. Gewoon even zouten en een heel klein likje olie op het product zelf, en achteraf verder kruiden. Een echt Hollands barbecueproduct is de makreel, een goedkope en ondergewaardeerde vis. Een hele makreel op de houtskoolgrill is heerlijk met alleen een beetje citroen, sla en goeie mayonaise.”