Sara van Gennip is de Zondagsschrijver. Zeven weken lang zag Hard//hoofd zich iedere zondag gezegend met een kort verhaal van haar hand. Over geloof, en het gebrek daaraan. Vandaag het zevende en laatste deel: Woord.
Ik wil graag een preek schrijven. Met een actueel voorbeeld, teruggrijpend op een oerverhaal, over de steeds weer falende maar altijd voortploeterende mens. Dat het eerst lijkt alsof ik alle hoop verloren heb, maar dat ik dan verrast wordt door de veerkracht van de wereld die steeds weer opnieuw kansen geeft om te kiezen tussen goed en kwaad. En dat we het goede misschien niet altijd kunnen onderscheiden van het kwade en dat we twijfelen, twijfelen tot het zwart wordt voor onze ogen en onze harten onze keel uit kloppen, twijfelen tot het stoplicht drie keer op groen en weer op rood gesprongen is en we nog steeds niet weten of we nou links of rechts, twijfelen terwijl we in ons bed heen en weer rollen van daar waar het eerst warm was maar nu niet meer – misschien wel nooit meer, twijfelen tussen banen en huizen en vrienden en het juiste aantal katten en wat we eten willen en of we ooit nog eten willen. En dat we dan toch steeds een keuze maken. Een keuze waarvan we leren, waardoor we alles nog een keer proberen, en waarvan we diep diep van binnen voelen dat het de juiste was, omdat hij ons bracht waar we op dat moment moesten zijn.
Zo’n preek zou ik willen schrijven.
Ik wil graag biechten. Dat ik ergens plaatsneem, mijn gezicht en naam onbekend, en dat ik alles mag delen waarover ik getwijfeld heb. De mensen die ik pijn zou willen doen of heb gedaan, de mensen die ik simpelweg vergeten was, tot ze me weer herinnerden aan hun bestaan. De keren dat ik niet opendeed, niet thuis was, mijn telefoon expres vergat, vertrok zonder iets te zeggen. Het moment dat ik wist dat ik niet meer van hem hield maar een half jaar wachtte voor ik de moed had hem aan te kijken en zijn hart in stukken te staren. Over de uren dat ik op mijn keukenvloer zat en dacht: fok alles. Het schelden, het knijpen, als ik geen woord meer had om op te staan. Mijn biecht zou geen schuldbekentenis zijn, ik zou geen spijt betuigen. Simpelweg mijn leven delen. Het is gegaan zoals het is gegaan. En ondanks al mijn falen verdien ik geen straf. Laten we het zien als tussentijdse evaluatie. Ik zou gaan zitten en zeggen: ‘ik ben geen goed mens. Wel doe ik mijn best, mijn best om elke dag een beetje beter te worden dan ik was’.
Zo zou ik willen biechten.
Ik wil graag een God. Een zichtbare God die vertelt wat ik moet doen en waarom en dat als het even moeilijk is dat ook dat dan uiteindelijk zin heeft. Af en toe mis ik die God heel erg. Hij was er, hij verdween, soms duikt hij weer op en weet ik niet in hoeverre ik die ervaring zelf creëer: is hij een herinnering, een wens, een laatste houvast? Misschien was hij mijn denkbeeldige vrindje of een onzichtbare variant van mijn vader maar er bestond geen enkele twijfel dat hij er was. ’s Ochtends groette ik hem als eerste, voor alles wat ik in mijn mond propte vouwde ik mijn handen om hem te danken, op school zongen we hem dagelijks meerdere malen luidkeels toe en elke nacht voor ik ging slapen vroeg ik hem om hulp bij een verloren pen of zieke hamster, voor ik hem welterusten zei.
Zo geloofde ik in God.
Op mijn middelbare school, waar de geschiedenisleraar grondig vloekte en er met Pasen een toneelstuk werd opgevoerd waarbij iemand een glas water over het podium wierp om vervolgens demonstratief ‘over water te lopen’, opperde iemand voor het eerst de gedachte dat God niet zou bestaan. Ik moest me verdedigen. Met bewijzen komen voor het bestaan van iets dat er mijn hele leven geweest was.
Ik weet niet of geloven in iets onzichtbaars getuigt van moed of naïviteit.
Ik wil graag een kerk. Een plek om samen te komen, ergens bij te horen, de wereld te leren kennen door er vooral heel veel vragen over te stellen. Te zingen, naar verhalen te luisteren, stil te zijn en na te denken, op dropjes te kauwen terwijl ik naar de kromming van neuzen naast me kijk, alle neuzen dezelfde kant op, omdat dat traditie is, naar ramen te kijken die verhalen verbeelden van volken die volgden omdat ze ergens in geloofden. Koffie te drinken, elkaar aan te kijken en de week door te spreken. En na afloop op de fiets te luisteren naar die stem in mijn hoofd die misschien wel God zou kunnen maar niet hoeft te zijn.
Ik wil preken, spreken, biechten, geloven, twijfelen, zekerweten.
Ik wil alles.
Ik denk, ik doe, ik schrijf.
Omdat alles begint met een woord.