In NRC’s Cultureel Supplement van 5 november stond een interessant artikel over televisieseries. Het stuk betoogt dat we in het gouden tijdperk van het Amerikaans televisiedrama leven en dat het medium film zelfs wat achterhaald zou zijn geworden. Door de kortere speelduur biedt een film minder mogelijkheid tot diepgang en gelaagdheid. Bovendien is in Hollywood teveel nadruk op het visuele aspect komen te liggen, terwijl televisieseries steeds beter de schoonheid van het beeld zouden weten te verbinden met intelligente en fascinerende plots, verhalen die je in hun greep houden, je aan het denken zetten en in zekere zin ook een afspiegeling zijn van de tijd waarin we leven.
Ik ben het met het artikel eens. Het kost mij veel moeite om films van de afgelopen jaren te bedenken die bij mij dezelfde gevoelens als series zoals Six Feet Under, Dexter en Breaking Bad opriepen. Gevoelens van totale toewijding en fascinatie, het gevoel als kijker onderdeel te zijn van iets betekenisvols dat ons allen verbindt; het aspect dat echte kunst religieus maakt. En het is heerlijk om te weten dat er nog zo ongelooflijk veel series zijn waar ik nog aan moet beginnen, maar waarvan ik weet dat ik me er wekenlang in zal kunnen onderdompelen, alsof ik een verre reis maak naar een oord dat ik altijd nog eens moest bezoeken. Onder meer The Wire, West Wing en Mad Men staan nog op mijn verlanglijstje. Ik zou een hongerwinter wel doorkomen.
Toch verlang ik soms terug naar de prehistorie, toen er nog geen DVD-boxen tussen schoonfamilies werden uitgewisseld en de computer niet nachtenlang zoemde om nieuwe seizoenen binnen te halen, maar domweg uit stond wanneer je er niet op aan het typen was. Je had toen tenminste nog tijd om een boek te lezen, of een goed gesprek te voeren, of een van die ontelbare andere dingen te doen die mensen vroeger schijnen te hebben gedaan, toen geluk nog heel gewoon was. Natuurlijk kwam het wel eens voor dat je een hele dag verdeed met voor de treurbuis hangen, maar dat werd altijd afgestraft met een vies gevoel van schuld en schaamte. Van de hedendaagse kwaliteitsserie kan je met gemak complete nachten van je leven overslaan, zonder dat gevoel ook maar een moment te krijgen.
Met enige regelmaat schiet door je hoofd dat je te ver bent gegaan - je weet dat er morgen weer een dag is - maar het blijft een puur rationele constatering en de ratio is als een staartstomp voor de Homo HBO-ens, een verre herinnering aan wat ooit was of had kunnen zijn. Ik heb een keer van half zes ’s avonds tot half acht ’s ochtends Lost zitten kijken, onder het genot van vijf liter karnemelk. Goed, toen was ik nog vrijgezel en werkeloos en was geluk heel gewoon, maar gezond klinkt het toch niet helemaal. Toch kijkt haast niemand verbaasd op wanneer ik dit vertel. De ware liefhebber herkent het controleverlies en het kan altijd nog erger. Zo had een vriend van mij alle seizoenen van 24 achter elkaar gekeken. Toen zijn hospita hem aantrof, baadde hij in zijn eigen uitwerpselen en had een gelukzalige glimlach op zijn gezicht. Het gaat nu weer goed met hem.
Maar er is een andere, misschien nog wel veel grotere keerzijde aan het succes van de televisieserie. Het is tegenwoordig schier onmogelijk om nog een goed gesprek te voeren. Met films als onderwerp is het eenvoudig, daar kan je met iemand over ouwehoeren als je weet dat die ander hem ook gezien heeft. Maar bij een televisieserie is het altijd de vraag hoe ver je gespreksgenoot precies is. Je wilt zelf niet ‘gespoilerd’ worden en je wilt dat ook zeker de ander niet aandoen. Als een serie is afgerond is het helemaal lastig, zeker als iedereen ervan uitgaat dat je hem gezien hebt, omdat ze weten dat je een man van de wereld bent en de serie inmiddels tot de canon van de populaire cultuur is gaan behoren.
Zo is het met The Sopranos, dat het NRC-artikel geheel terecht aanwijst als het beginpunt van de televisie-Renaissance. De eerste vier seizoenen van deze serie heb ik op tv gevolgd, maar doordat ik aan het begin van de vijfde een aflevering had gemist in verband met een videorecorder die doorbrandde en ik bovendien een vriendinnetje kreeg dat Tony nog niet kende, leek het mij verstandig met kijken te stoppen en later met haar van voor af aan te beginnen. Maar er kwamen wat dingen – lees: series - tussendoor, dus pas onlangs kon ik de draad weer oppakken. In de tussentijd was The Sopranos voor mij echter een taboeonderwerp geworden. Ik zou er nooit mijn enthousiasme over kunnen delen, want dan zou ik onvermijdelijk ook mijn welonderbouwde visie over het einde moeten geven. En ik wist dat er om het einde veel te doen viel, maar wat dat einde dan precies was... Die informatie probeerde ik nou juist met de grootste moeite te ontwijken. Drie jaar lang heb ik mensen van mezelf moeten vervreemden, rollen spelen en flauwtes veinzen. Tot afgelopen week. Het moment was eindelijk daar; ik zou dan toch echt de laatste aflevering van The Sopranos gaan zien, zodat ik tenminste verder kon met mijn leven. Met ingehouden adem drukte ik de DVD-speler op play, om hem meteen weer op pauze te zetten, want mijn telefoon ging. Het was mijn moeder.
‘Ik moet het kort houden, mama, want ik ga eindelijk de finale van The Sopranos zien’, zei ik tegen haar. ‘O, je bedoelt die aflevering waarin.... en dan vervolgens niet....’ zei mijn moeder en ik wilde door haar heen schreeuwen, maar het was al te laat. Drie jaar zweet en tranen voor het uitvinden van sociale sluiproutes waren voor niets geweest. Ik heb de laatste aflevering uiteindelijk niet meer gezien en hoef hem ook nooit meer te zien.
Diepgang en gelaagdheid, m’n reet. Ik ga weer lekker naar de film.