Jonge westerlingen die het leed van anderen van dichtbij komen bekijken onder het mom van vrijwilligerswerk: de 'voluntourist' duikt overal ter wereld op. Jozien Wijkhuijs kwam met de term in aanraking als vrijwilliger in Calais. Het dwong haar tot zelfreflectie: hoe oprecht was haar eigen liefdadigheid eigenlijk?
Op het terrein waar de hulporganisaties in Calais een loods delen staat een aantal kapotte, oude caravans. Ze zijn gedumpt in de houtwerf en functioneren vooral nog als plek waar uitgeputte vrijwilligers een dutje kunnen doen, of waar stelletjes naar verluidt af en toe de privacy opzoeken. Op een rustige middag, tussen het groente snijden en pannen schrobben door, loop ik met een van de andere vrijwilligers een rondje over het terrein. Het is nog zomer, dus de houtwerf is nog niet erg druk. In de winter wordt hier zo veel mogelijk oud hout in kleinere stukken gehakt, zodat de mensen die in Noord-Frankrijk op straat leven vuur kunnen maken.
Op het gebroken raam van een van de caravans staat in grote, gifgroene letters ‘voluntourism’. Het is de eerste keer dat ik het woord tegenkom. De jongen met wie ik rondloop, grinnikt door zijn Mascotte-filter heen terwijl hij een sigaret draait. ‘Yeah. It’s written everywhere.’ Een dag later hoor ik het weer, als een van de nieuwe vrijwilligers zegt dat ze, als ze niet meegaat op voedseldistributie, het om 16.00 wel voor gezien houdt. Als ik haar erop wijs dat de rest dan langer doet over het schoonmaken van de keuken, zegt ze: ‘If I don’t get to see the refugees, I don’t stay late. I come here to see them.’ Die avond mompelt een van ons bij het kampvuur, met een dik Frans accent: ‘She’s what we call a voluntourist.’
Attractie
Ik begreep de term op dat moment in de definitie die zij hanteerden: iemand die niet komt om echt te werken, maar slechts aapjes komt kijken, iemand die nep is. Uiteraard in tegenstelling tot henzelf. Tegelijkertijd voelde ik het zelf ook; een voluntourist is niet wat je wilt zijn. Op dat moment zag ik het onbewust nog meer als iets wat je kunt voorkomen door maar zo hard mogelijk te werken, maar dat is natuurlijk niet zo. Ik was zelf óók een voluntourist, een vrijwilligerstoerist, in Calais. Net als de meeste anderen daar. Gedurende twee weken bleef ik me daarvan bewust. Sommige mensen, vooral degenen die al jaren op reis zijn of net zijn afgestudeerd, verbleven maanden achter elkaar in dit meest troosteloze stuk van Noord-Frankrijk. Zij waren in onze ogen de echte vrijwilligers. En dat verschil is er op papier niet, er wordt constant gehamerd op dat zelfs één dag helpen wordt gewaardeerd, maar ik voelde het wel. Hoe goed ik ook met hen op kon schieten en hoe welkom ik me ook voelde.
Met een paar clicks kon ik naar Zuid-Afrika, de grens tussen de VS en Mexico, Nicaragua…
Ondanks mijn twijfel over mijn rol geloof ik dat het zin heeft gehad daar te zijn, ook voor een kortere tijd. Ik werkte voor Refugee Community Kitchen, een organisatie die nauw samenwerkt met Help Refugees. Niet alleen kan het project niet zonder kortetermijnvrijwilligers vanwege de hoeveelheid werk, ze brengen ook nieuwe energie en een frisse blik van buiten. En, als je geluk hebt, producten uit hun thuisland die de vaste vrijwilligers al maanden moeten missen. Twee weken is ook absoluut geen termijn om je voor te schamen, dat is één dag ook niet. Maar toch zeurt dat woord door, in gifgroene letters aan de rand van mijn bewustzijn: voluntourism.
Later, thuis, zou ik het woord googelen, in de verwachting allerlei kritische artikelen tegen te komen die breed uiteenzetten wat er mis is met die verwende rijkeluiskinderen die voor twee weken gaan laten zien hoe betrokken ze waren bij de wereld. Ik zette me schrap.
Tot mijn grote verbazing waren de eerste zoekresultaten niet van het kaliber ‘alles wat jullie doen is fout’, maar aanbiedingen van reisorganisaties. De woorden ‘kansen’, ‘buzzwoord’ en ‘reistrend’ kwamen voorbij. Met een paar clicks kon ik naar Zuid-Afrika, de grens tussen de VS en Mexico, Nicaragua… Pas later vond ik artikelen met titels als ‘The truths you need to know about voluntourism’, ‘The dark side of voluntourism’ en ‘The business of voluntourism: do Western do-gooders actually do harm?’ Unicef startte in 2014 de campagne ‘Children are not tourist attractions’, om mensen op te roepen na te denken voor ze een kindertehuis bezoeken. Kennisinstituut Movisie schreef toen dat de problematiek nog veel verder ging dan Unicef dacht: de steeds wisselende vrijwilligers zorgden bij de kinderen voor hechtingsproblematiek, organisaties die vrijwilligersreizen aanboden maakten steeds dezelfde fouten, en vrijwilligerstoerisme dreef lokale gemeenschappen uit elkaar.
'Je moet hier niet slechts komen om je CV op te krikken en een foto met de vluchtelingen te maken.'
Daarnaast komt het vrijwilligerswerk in de plaats van betaald werk, en wordt het vaak verricht door mensen die daar de kwalificaties niet voor hebben. In The Guardian vertelt een Amerikaanse vrijwilliger die in Tanzania hielp met huizen bouwen: ‘We […] were so bad at the most basic construction work that each night the men had to take down the structurally unsound bricks we had laid and rebuild the structure so that, when we woke up in the morning, we would be unaware of our failure.’
Geen foto’s
Tijdens mijn kampvuurgesprekken in Calais leek het veronderstelde verschil tussen de ‘echte’ vrijwilligers en de vrijwilligerstoeristen vooral te zitten in motivatie. ‘Natuurlijk,’ zei een van hen me, ‘er is niet zoiets als een belangeloze goede daad, maar je moet wel willen werken, ook als het je even niets oplevert. Je moet hier niet slechts komen om je CV op te krikken en een foto met de vluchtelingen te maken.’
Bilge Daldeniz en Mark Hampton van de Kent Business School deden in 2010 onderzoek naar het verschil in motivatie tussen vrijwilligers die in Nicaragua werkten binnen ontwikkelingsprojecten en vrijwilligers die in Maleisië in hostels en als duikinstructeur werkten. Hun conclusie was dat beide groepen vergelijkbare redenen hadden om het werk te doen, vergelijkbare positieve en negatieve invloed hadden op hun omgeving, en ongeveer onder dezelfde leefomstandigheden hun werk deden. Het kwam opvallend vaak neer op dat ze zoekend waren in het leven. Het enige echt grote verschil was dat de groep in Maleisië de benaming ‘voluntourist’ niet afwees, en de groep in Nicaragua wel.
Ken je plaats, en accepteer dat je toch echt ook jezelf een dienst verleent.
Calais is geen Nicaragua, een vluchtelingenkamp is geen weeshuis, en het werk dat velen van ons in Frankrijk verrichtten was grotendeels buiten het zicht van de mensen die het betrof. Toch werden ook wij gewaarschuwd voor de valkuilen van vrijwilligerstoerisme. Allereerst: geen foto’s. Foto’s kunnen, onder het akkoord van Dublin, problemen veroorzaken. Dat zit zo: als een migrant het Verenigd Koninkrijk haalt en Home Office een foto tegenkomt die duidelijk in Frankrijk is gemaakt, kan dit grote gevolgen hebben voor de asielaanvraag. Verder: niet knuffelen met kinderen, niet vragen naar de reis hierheen, geen ongelijkheid creëren in aandacht of het verdelen van spullen. Gepaste, respectvolle afstand, maar wel blijven luisteren. Zoals je zou doen met alle mensen die je nog nooit hebt ontmoet.
Will Hatton, van de blog The Broke Backpacker, schrijft in zijn blog over vrijwilligerswerk: ‘In spite of [this], don’t be turned off by volunteering. The fact is you help not only others but also, you are doing yourself a favour. You will learn something. You will call up first-hand awareness of the reality that some of our neighbours face daily. You just need to know your place and to be sure that you partner with a reputable organisation.’ Ken je plaats, en accepteer dat je toch echt ook jezelf een dienst verleent. Dat je misschien geniet van het contact met andere vrijwilligers op de camping. Dat het je goed doet om iets te doen voor anderen. Het is gemakkelijk om altijd het idee te hebben dat je niet genoeg doet of dat je het niet te leuk mag vinden. Dat je verzaakt als je een dag vrij neemt, iets wat ik bij veel van de ‘langetermijners’ heb zien gebeuren en wat ik zelf ook ervaarde. Ik was er immers maar twee weken; vrij nemen leek absurd. Tot ik op een ochtend, na twee redelijk intense voedseldistributies, begon te huilen door een liedje van Beirut en vier uur lang niet meer ophield.
Mijn advies voor vrijwilligers in het buitenland is dus: accepteer dat je niet alles kunt doen. En dus misschien ook niet maanden kan blijven, maar twee weken. Dat maakt je waarschijnlijk een voluntourist, maar dat betekent niet dat je automatisch de bovengenoemde schade hoeft aan te richten. Hatton benadrukt immers ook hoe belangrijk een ervaren, serieuze organisatie is. Die geen winstoogmerk heeft. En die je helpt bij het bepalen van je plaats in de organisatie, zodat veel van de negatieve effecten van voluntourism kunnen worden voorkomen.
Ik heb me erbij neergelegd: ik was een voluntourist.
Bij Help Refugees ging niemand ‘het veld’ in zonder training en werd er uitgebreid gebriefd en gedebriefd. De infobus die normaal iedere dag rondreed om informatie te verzorgen voor de vluchtelingen, stond op zaterdag op het terrein waar we werkten, voor vragen. Als er iets misging, werd uitgebreid gesproken over hoe dat kwam en hoe het de volgende keer voorkomen kon worden.
Nog belangrijker: Help Refugees lobbyt uitgebreid voor oplossing van het probleem. Want liever zijn ze daar niet en halen ze ook geen vrijwilligers naar Calais.
Nu, twee weken na mijn thuiskomst, heb ik me erbij neergelegd: ik was een voluntourist. Net als veel van de anderen, die zo afgaven op de term. Maar ik hoop dat ik goed met die rol ben omgesprongen. En ik ben voornemens om dat in de toekomst nog beter te doen. Hoe? Door projecten te kiezen waar ik echt iets kan toevoegen, me af te vragen of zelf afreizen of juist geld geven de juiste keuze is, en door mijn plaats te kennen en te accepteren dat ik nog iedere dag terugverlang naar de avonden op de camping, met de andere vrijwilligers. Omdat we daar in dit geval niemand kwaad mee deden.