“Ze zeggen allemaal dat ik iets moet. Ik moet helemaal niks. Vroeger was ik nooit zo, maar als ze me nu gaan rondcommanderen zeg ik gewoon: “D’r uit en d’r nooooit meer in!” Tegen jou zal ik dat niet zeggen hoor, jij bent mijn vriend.” “Goed te horen mevrouw, ik geef u groot gelijk. Kan ik misschien iets voor u opwarmen?” “Opwarmen? Als ik wil dat jij iets bij mij opwarmt, dan kruip ik wel lekker dicht tegen je aan.”
Ik schiet in de lach, wat moet ik hier nou op antwoorden? Ik besluit maar gewoon de koelkast te openen. “Zal ik het Chinese eten dat hier ligt voor u opwarmen?” “Nee gadverdamme, dat heeft mijn dochter gehaald. Ik heb er gisteren ook al pijn van in mijn buik gehad.” “Oké, dan wordt het hutspot,” bepaal ik gemakkelijk door lukraak een kant-en-klaarmaaltijd uit de koelkast te pakken.
“Wat vind je vrouw er eigenlijk van dat je hier komt? Straks denkt ze nog dat ik je bij haar wegsteel. Ik heb veel vrouwen gekend hoor, waar je hun man niet eens in de ogen mocht kijken.” “Mijn vriendin is niet zo jaloers aangelegd. Zolang je maar niet dicht tegen me aankruipt, vindt ze het wel goed.” “Pas maar op, ik geef je zo een pakkerd,” zegt mevrouw met een ondeugende twinkeling in haar ogen.
Illustratie: Gemma Pauwels
Mevrouws geflirt begint nu toch wat ongemakkelijk te worden. Als ze zestig jaar jonger was geweest had ik er misschien anders over gedacht. Het lijkt erop dat ze zich daadwerkelijk jonger waant. De mensen waar ik over de vloer kom zie ik vaker langzaam teruggaan in de tijd. Zij zit nu rond de vijfentwintig, op de top van haar seksualiteit, een begerige vrijgezel die al haar vriendinnen om zich heen al klef ziet samenhokken.
En nu sta ik in haar keuken. Een man van 27 jaar, groot, gespierd en met mooie blauwe ogen. Een jonge vader die zijn voortplantingsdrift heeft bewezen en nog zorgzaam is ook. Ik haal een dampend bord met hutspot uit de oven en in slow motion loop ik naar haar tafel. De stoom stijgt langzaam van het eten op en wanneer ik de maaltijd voor mevrouw neerzet, is er niet veel meer dan een dunne nevelwolk tussen ons in. Mevrouw kijkt niet naar haar eten, maar in mijn zeeën van ogen waarin zij kijkt alsof ze haar hele jeugd weerspiegeld ziet.
“Eet smakelijk mevrouw,” zeg ik terwijl ik me snel weer van haar wegdraai. Want als ik twee tellen langer was blijven staan, had ik hoogstwaarschijnlijk twee bejaarde lippen op de mijne gedrukt gekregen. Natuurlijk gun ik mevrouw een avontuurtje terug in de tijd. Maar haar snorharen in de mijne… Dat zij hunkert naar haar verleden, betekent niet dat ik klaar ben voor mijn toekomst.