De dierenwinkel bevat, naast het konijnenvoer waar ik voor kwam, nogal wat dieren. Zo is er de kluwen muisjes met zaagsel, huppelen er ontroerend pluizige konijntjes en exotische vogeltjes kwetteren als een overspannen autoalarm. Bij hen stond ik even stil toen ik zag dat er een kleurrijk vogeltje morsdood op de grond lag in Mevrouw Stemband-stand.
Ik begreep meteen dat ik hiervan melding moest maken, op een tactische manier. Ik wilde namelijk niet dat mijn melding als een klacht zou klinken (“Probeert u dode vogels te slijten?”) en ik wilde de dierenwinkelman niet choqueren met het slechte nieuws (“Dood en verderf!”).
Bij het afrekenen van 1,5 kilo konijnenbiks verklaarde ik daarom terloops: “Een van uw vogeltjes is van z’n stokje gevallen...”
“Van z’n stokkie gevallen?” vroeg de man verbaasd.
“Ja”, zei ik.
“O?” vroeg hij.
“Ja, die ligt gewoon... op de grond”, legde ik uit.
Het werd er de dierenwinkelman niet duidelijker op.
“Op de grond?”
“Nou, in de kooi, bedoel ik.”
“O?” vroeg hij nogmaals.
En nu had ik kunnen zeggen: “Ja, want dat vogeltje is dus kortom dood.” Maar dat deed ik niet, want eufemismen werken vast averechts als je ze moet uitleggen.
“Connie!” riep de man.
“Ja?” riep Connie achterin de dierenwinkel.
“Kijk eens bij de vogels, eentje is van z’n stokkie gevallen!”
“O?” vroeg Connie. En terwijl Connie ging kijken, sloop ik snel de winkel uit met mijn konijnenbiks, zodat ik er niet naast hoefde te staan als Connie zou roepen: “Ja, hallo, die is gewoon dood hoor!”