Ach, het eitje! Dat machtige kado van de vogels aan de mensen. Die vorm! Die eenvoud! Die kleur! Prachtig ovaal, sterk en breekbaar tegelijk. Je moet niet al te veel aandacht wijden aan het feit hij uit de reet van een kip komt. Maar zodra je die gedachte hebt uitgeschakeld, lijkt het ei een soort perfect, half-dierlijk half-goddelijk gegeven.
Nu ja, dan bedoel ik natuurlijk vooral de dooier. Goed, het wit heeft ook heus zijn kwaliteiten. Twee om precies te zijn: Het is een tikkie chewey/ slijmerig, en je kunt er meringue van maken - niet mis. Maar de dooier! Prachtig geel of juist meer oranje, decadent en vettig en prachtig rond door een flinterdun vlies. Het geel maakt ongeveer een derde van het gewicht van het ei uit, maar bevat driekwart van de calorieën omdat er meer dan dertig procent vet in zit.
Een dooier kan een boel maken. Mayonaise, hollandaise, spaghetti alla carbonara, tocino del cielo, zabaglione. Vanille-ijs, creme brulee. Maar het allerlekkerst is misschien nog wel om ‘m gewoon zo te eten - bovenop je broodje kaas, je steak tartare, een bordje risotto, of een visje. Je kunt het bolletje dan aan tafel met je mes openprikken, zodat het geel als een geilig sausje over je eten loopt. Pocheer alleen de dooier of het hele eitje (dat doe je zo) in water dat net tegen de kook aan zit - het mag een beetje rimpelen maar absoluut niet bubbelen.