Voor mij in de rij voor de kassa stond een vader met zijn zoontje. Het kind, een jaar of zeven, had zich omgekeerd in de winkelwagen genesteld. Hij las een tijdschrift: de Donald Duck Extra. Ondanks dat die nog afgerekend moest worden, was het jochie al op de helft. Zijn pupillen flitsten over de bladzijden heen en weer. Totaal onbewust van zijn omgeving las hij het blad, intens zorgeloos. Geen flauw benul van de bliepjes van de kassa, van de drukte in de supermarkt, van de Goudse oude 40+ kaas en de Chiantiwijn op de loopband, of van het feit dat zijn zitplaats vooruit werd gerold.
Dat tafereel - opeens kreeg ik een melancholische steek. Het jochie deed me in een flits denken aan een winteravond, zestien jaar geleden. Omdat ik bang was, mocht ik naast het bed van mama op een matras slapen. Het was een kamertje van drie bij twee, met gebroken-witte gordijnen en de uitgerekte schaduw van een vingerplant. Buiten op straat werd de duisternis slechts doorbroken door schemerig oranje straatverlichting. Ik las een spannend verhaal van Paul Biegel, Het land daarginds, toen de deurbel ging. Mama deed open met de deur-rinkeltjes die de luwe stilte van huiselijke sfeer vlak voor het slapengaan doorbraken. De stem van de buurvrouw drong vaag in het slaapkamertje door. ‘Kijk maar of Luuk dat leuk vindt’, ving ik op. Mama sloot de deur en kwam naar me toe. ‘Dat was de buurvrouw. Ze heeft dit voor je meegebracht.’ Het tijdschrift had een witte voorkant met in het midden een afbeelding van een eend en boeven.
Beeld: Rasmus Andersson - Kid reading forbidden literature via Flickr
Ik was direct verkocht. Donald Duck woonde in een klassiek Amerikaans wit losstaand huis, donker van buiten met klein erfje eromheen. Binnen waren de kerstballen, het kerstbanket en clichékalkoen op tafel slechts verlicht door de kerstboom. Donald Duck kocht cadeautjes voor zijn neefjes in besneeuwde winkelstraten, want de Kerstman was ontvoerd. Het slaapkamertje waarin ik mij bevond drong zich nog maar sporadisch door mijn bewustzijn heen.
Vanaf toen bracht elke vrijdagmiddag een extra hunkering in mij teweeg. Ik zag de oranje postbode langskomen met zijn karretje, hoorde de brievenbus klepperen, en daar lag, gehuld in cellofaanplastic, de Donald Duck op de mat. Met een bak paprikachips en een glas sap op de bank liet ik me gewillig de wereld van het stripfiguurtje invoeren. De verhaaltjes waren ontzettend voorspelbaar: iedere keer liet Donald Duck wel weer een margarinefabriek ontploffen of alle munten van het hele geldpakhuis onherstelbaar verzuren, waarna hij op de vlucht moest naar Timboektoe. Maar hoe tweedimensionaal ook, het kon me werkelijk niets schelen, ik vond ze fantastisch.
En toen besefte ik hoe verschrikkelijk gearrangeerd mijn smaak nu is geworden. Ik kan nauwelijks meer genieten van muziek, van boeken, van films zonder vooraf de publiek erkende ‘kwaliteit’, wat dat begrip dan ook moge inhouden, vastgesteld te hebben. De onbevooroordeelde obsessie krijgt alleen een kind cadeau. En ik ben geen kind meer, ik ben geen kind meer.
Maar het lezende jongetje achterstevoren in het supermarktkarretje maakte me bewust van het feit dat ook ik ooit die kritiekloze, impulsieve overgave voor verhalen had. Hij liet me beseffen dat de toegang tot mijn vroegere zelf niet geheel verdwenen is. Het enige wat ik hoef te doen om daar weer naar binnen te stappen, is af en toe goed naar een kind te kijken: naar hun onverstoorde overgave, naar hun naïeve drang te leven in het moment, naar hun fantastische eigenaardigheden ten dienste van hetgeen wat ze zonder opsmuk drijft. Om me daarna in de herkregen gedaante weer volledig te kunnen laten opslurpen door een verhaal, zonder rationele overwegingen.