Julie noemt het beestje bij de naam. 'Het vergt moed om zijn echte naam op te schrijven, om hem mee te laten spelen in mijn verhaal.'
Ik trof de kamer die ik zou huren in Maastricht in goede staat aan. Ik glimlachte. Rust.
Ik kwam van een reis in Spanje met een man die in een bus woont, waardoor ik genoodzaakt was om mijn liefde uit te leven in een ruimte van drie vierkante meter op een berg ergens in de Pyreneeën.
Daarbij kwam dat hij niet zo veel van mij houdt als ik zou willen, of toch niet op de manier die ik van hem verlang. Dit ging gepaard met de nodige spanningen. De man in kwestie heet J. In een vorige column ook wel eens Felix genaamd, maar ik heb me voorgenomen om vanaf nu elk personage dat meespeelt in mijn verhaal bij de eerste letter van zijn echte naam te noemen. Dat maakt het voor mij iets overzichtelijker.
Het is natuurlijk nog steeds een gedoe, die voorletter. Dan denkt een mens dat hij orde schept in de chaos. Maar wat krijgt hij terug? Een voorletter, die ook voor u niets betekent. Het vergt moed om zijn echte naam op te schrijven, om hem mee te laten spelen in mijn verhaal, zonder dat hij daar om heeft gevraagd. Ik kijk uit naar de dag dat ik het wel kan. Dan zal alles anders zijn. Dan zal hij in mijn verhalen gewoon zijn wie hij werkelijk is, en hij zal het prachtig vinden. Hij zal het met mij eens zijn, omdat hij in harmonie zal zijn met mijn wensen en verlangens.
Je geliefde een naam durven geven lijkt mij goed voor de psychische gezondheid.
Ik weet niet of ik hem nu mis. Ik mis de wandelingen, de eenvoud waarin we leefden, mijn koude tenen tegen zijn been en de geur van ons een week niet te wassen. Maar er is iets in onze verhouding dat niet klopt: hij als mijn god, ik als een smekende hond.
Ik herinner me het pijnlijkste tafereel van onze reis. We zaten in het busje en fantaseerden over een zeiltocht die we deze zomer zouden kunnen maken. Nog extremer dan in een bus, zouden we los van de bewoonde wereld op elkaar aangewezen zijn. We zouden onze levens daar aan elkaar kunnen vertellen. J. vond het een goed idee, we zouden daar zelfs een boek kunnen schrijven, een bundel van al onze bekentenissen aan elkaar. Maar na een half uur bekende hij dat hij nu al hoofdpijn kreeg van het plan. Persoonlijk lijkt me dat geen goede basis voor het beginnen van een zeiltocht.
‘Stuur me dan weg,’ zei ik hem. Ik voelde me nog steeds dezelfde smekende hond die pas zou afdruipen als er stenen naar hem werden toegegooid. Ik verlangde naar die vernedering. Dat hij me zou droppen met een slaapzak aan de luchthaven. Zodat ik rillend van de kou eindelijk eens zou beseffen in wat voor misplaatste droom ik leef. Hij stuurde me niet weg, maar kleedde me uit. We kusten elkaar en kwamen op hetzelfde moment klaar.
En nu zit ik hier in mijn kamer in Maastricht, die door de koude winter en een berg afval na enkele dagen helaas is overmand door een gigantische muizenplaag. ‘Ik kan dit aan,’ fluister ik mezelf de hele dag bemoedigend toe. Ik heb de muizen een naam gegeven, eentje daarvan heet nu Theresa (naar mijn grootmoeder zaliger). Ik vraag me af of ze hiermee vereerd zou zijn. Ik denk het wel. Ongedierte een naam geven lijkt mij goed voor de psychische gezondheid.
En zo gaat het leven, een goede staat vervaagt in een erbarmelijke staat. En wie geen voorstander is van de realiteit, creëert intimiteit met de vijand. Ja, het doet iets met een vrouw die bijna in psychisch gezondheid verkeert om volledig in beslag te worden genomen door een zekere J.