Ze zeggen dat Parijzenaren stugge mensen zijn die nooit lachen. Aan de hand van zelfopgelegde regels volgt Sytske willekeurige lachende mensen in Parijs.
Regel één luidt: doorlopen als ik een lachend iemand kwijtraak.
-
‘Waarom doe je dit?’ vraagt een man als ik hem vraag waarom hij lachte. Zijn Engels is hoekig en hard. Er staat een vrouw naast hem die vermoedelijk zijn partner is. Ze doet haar best om mij niet te zien.
‘Ik schrijf verhalen in het Nederlands’, zeg ik.
‘Dan werk ik niet mee.’ Zijn lippen zijn smal, hij heeft een hoog voorhoofd en achterover gekamde haren. Hij tikt zijn vrouw lichtjes tegen haar rug, alsof hij een stilstaand paard weer in beweging brengt. Zwijgend lopen ze verder. Verderop blijven ze voor een etalageruit staan. Ze stappen naar binnen. Hij heeft weer gelachen, dus ik loop hen achterna. Ze blijven lang bij de kristallen champagneglazen staan. Een doos wordt afgerekend. Ik pak een glaasje van een euro uit een rek.
Regel twee: hetzelfde kopen (in een goedkopere variant) als de persoon die ik volg.
-
Een oude vrouw met een voorovergebogen lichaam stopt tegenover twee mensen van mijn leeftijd. Ze vraagt ze iets met een opgeheven hand. Lachend schudden de twee hun hoofd. Langzaam loopt de vrouw verder.
‘Wat vroeg die vrouw?’ vraag ik de twee.
‘Volg je haar?’ vraagt het meisje. De jongen kijkt de andere kant op. De vrouw verdwijnt de hoek om.
‘Nee’, zeg ik.
Fronsende wenkbrauwen. De jongen rookt alsof het zijn eerste sigaret is, het meisje neemt af en toe een hijs. Hun T-shirts zijn wit en lang en hun uitstraling verveeld. Het lijkt of ze geen antwoord gaan geven. Regel drie: volhouden, ook al wordt het vervelend voor de ander.
‘Ze vroeg een sigaret, daarvoor in ruil wilde ze de portiek schoonmaken’, zegt de jongen uiteindelijk, hij trapt de sigaret uit en loopt naar binnen. Het meisje volgt.
-
Handenwrijvend loopt een man recht op me af, hij lacht zijn tanden bloot, likt zijn dikke lippen. Hij loopt alsof hij mank is. In plaats van door te lopen, stopt hij. Groet mij op zeer charmante wijze. Ik lach terug, loop hard door, bij de bosjes naar links. Dat is de vierde regel: bij een paniekaanval linksaf.
-
‘Ik lachte helemaal niet’, zegt de vrouw bits.
‘U glimlachte’, probeer ik.
‘Tsss.’ Demonstratief keert ze om, de straat in waar ze vandaan kwam.
-
Er is hier niemand. Alleen een folder waarop een Chinees meisje aan autospiegels hangt. Met dichtgeknepen ogen en getuite lippen kijkt ze de lens in. Ze probeert me te verleiden met een massage. Dit is de vijfde regel: als er niemand is, of mensen zonder lach, volg ik reclamefoto’s.
-
Twee open monden, rijen witte tanden, een hand op de schouder van de ander.
De man roept iets, de vrouw klapt haar bovenlichaam naar voren, hikt; schudt ongelovig haar hoofd. Als ze weer staat zoals de meesten in de metro, roept zij iets, waarop de man zijn bovenlichaam naar voren klapt. De vrouw is zwart, de man wit.
-
Verderop slaat een groep Chinezen linksaf. Zij lijken altijd te lachen en zijn overduidelijk niet Frans. Regel zes: ik volg geen Chinezen meer.
-
Een luide kreet wordt gevolgd door hard gelach: een groep bouwvakkers steekt de straat over. Het stoplicht springt op rood, ik ren de gele hesjes achterna. Bouwvakkers zijn als kinderen die in restaurants of supermarkten hard lachen of gillen zonder dat ze door hebben dat dit niet wordt gewaardeerd. Waarom ze stil moeten zijn weet niemand precies.
De mannen stoppen bij een met gaas ingepakt pand. Enkelen klimmen direct op de steigers, anderen blijven staan. Ik loop door.
-
Een groep vrouwen met hoofddoeken, lange jurken in verschillende prints. Een van hen komt lachend op me aflopen, een pen in de ene, een kladblok in de andere hand. Ze wappert ermee, houdt haar gezicht iets scheef. Glimlachend schud ik mijn hoofd.
-
‘Lachte jij dan?’
‘Ja.’
‘Vertelde ik iets grappigs?’
‘Niet grappig maar wel veel’, zegt de jongen.
‘Wat veel?’ vraagt zijn vriendin, die zich uit zijn arm wurmt.
‘Je vertelde gewoon veel.’
‘Lachte je daarom?’
Hij knikt. Het meisje loopt verder zonder mij gedag te zeggen. Terwijl ze hiervoor nog zo enthousiast was. De jongen volgt. Kibbelend lopen ze verder, de jongen kijkt achterom, knikt goedkeurend, of dankbaar, of in ieder geval aardig, waarmee hij duidelijk maakt dat hij hier niets aan kan doen.
-
Rechtdoor omdat een vrouw mij erg aardig aankeek.
-
Een moeder die glimlachend haar twee springende kinderen achterna loopt sla ik over. Regel zeven: ouders die lachen om hun kinderen, overslaan, ze zijn te makkelijk.
-
Het is acht uur in de ochtend: de winkels zijn nog donker, rolluiken gesloten, keukengeluiden, stilstaande auto’s in smalle straten, de parkeerplekken voor scooters staan vol. De eerste lachende mens in deze buurt is een foto van een kind.
Rechtdoor maar weer.
Deze tekst kwam tot stand in het kader van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de stichting Biermans-Lapôtre.