In de jungle van het kantoorwezen is koffie halen een gevaarlijke onderneming. Een kort verhaal van P. van Stingelande.
Maandagochtend, half negen ’s ochtends: de kantoortuin slaapt nog. Ik wrijf mijn winterrode handen over elkaar en zie tot mijn genoegen dat alle werkplekken rondom de mijne nog leeg en onverlicht zijn. Ik ga zitten in een bureaustoel en grijpt naar de verstelhendel onder de zitting. Ondertussen gluur ik over de leigrijze wanden van mijn cubicle naar de felverlichte gang die leidt naar de koffieautomaten. Ik heb zin in koffie maar durf die niet te halen. Waarom ben ik toch zo’n slapjanus? Echte mannen halen koffie, vermaan ik mezelf.
Ik zet mijn computer aan, trommel met mijn vingers op het bureau en spring dan op uit de bureaustoel. Ik loop de gang in, duw het overhemd terug in de broek en haal twintig cent uit mijn portemonnee.
Achterin de keuken staan naast het keukenblok twee koffieautomaten. Daartegenover is de wand gevuld met kluisjes waarvan de handvaten rood knipperen. De koffieautomaten staan verscholen achter een meute koffiedrinkende collega’s. De mannen kletsen met elkaar en sommigen lachen hard. Geschrokken loop ik de keuken voorbij en stap enkele meters verderop de wc’s binnen. Echte mannen halen koffie. Dat zinnetje herhaalt zich keer op keer in mijn hoofd.
Ik stop de twintig cent weg in een broekzak en loop een hokje in. Gezeten op de wc repeteer ik de handelingen van het koffie halen: een muntje inwerpen, de code voor koffie invoeren (144), en dan wachten tot de machine aangeeft dat de koffie klaar is.
Zo simpel zou koffie halen kunnen zijn. De kantoormens heeft echter een diepgewortelde neiging om ondertussen gesprekjes te voeren, over voetbal bijvoorbeeld, of over mountainbiken, of tennis. Maar ik heb een hekel aan voetbal, ik fiets liever over een fietspad, en nóg liever beweeg ik me helemaal niet, maar lig ik op een bank met een boek in mijn hand. En wat betreft tennis, daar kijk ik slechts naar, en dan ook nog enkel en alleen de vrouwelijke variant.
Mijn gesprekjes lopen dan ook regelmatig uit op pijnlijke stiltes. Ik plaats daarna noodgedwongen wel eens een opmerking over het te koude dan wel te warme weer. Dit levert echter nooit wat op, behalve een flinke dosis zelfverachting.
Ik spoel de wc door, was mijn handen en loop de gang weer op. Echte mannen halen koffie, schiet er wederom door mijn hoofd. Op de kruising van de gang naar de keuken zie ik dat het in de keuken nog steeds even druk is.
‘Goedemorgen!’ roept een van de collega’s me dan opeens toe, een naamloze man met een grote voorliefde voor rugby en Amerikaanse oldtimers. De begroetingen van andere collega’s vliegen me daarna om de oren. Nu is er geen ontsnappen meer aan. Ik trek mijn mondhoeken zo hoog mogelijk op en mompel ritmisch ‘morgen’ terug. Ondertussen worstel ik me door dit keurig geschoren en rijkelijk geparfumeerde mannenvolk heen. Ik weet de koffieautomaten te bereiken en typ 144 in.
Een wit bekertje valt in een houder en een miezerig straaltje oploskoffie begint te druppelen. In de reflectie van de twee manshoge machines zie ik mijzelf staan omringd door rood knipperende kluishendeltjes.
Naast me in de reflectie zie ik tot mijn schrik kantoorchef Rick Knoest verschijnen: een reusachtige man met basstem en oranje herenschoenen waarvan de punten zijn enorme buik voorbijstreven.
‘Fijn weekend gehad?’ zegt hij terwijl hij zijn koffiecode intypt.
‘Ik heb me ingelezen in m’n nieuwe project’, antwoord ik.
‘Bij het team van Ab Hamburger toch?’
‘Ja, ze werken er met heel interessante technieken zoals…’
‘Jongen toch, geen technieken graag’, onderbreekt Rick Knoest me onmiddellijk. ‘Daar weet ik niets van en dat hou ik ook graag zo.’
Een pijnlijke stilte hangt nu als het zwaard van Damocles boven mijn hoofd.
‘Wel lekker weertje van het weekend’, hoor ik mezelf in paniek eruit flappen. Rick Knoest haalt daarna zijn mobiel uit zijn broekzak en begint met een duim over het scherm te vegen.
Uw product is klaar, meldt het display van mijn koffieautomaat. Ik gris het bekertje uit de machine en wens Rick Knoest onhoorbaar een fijne dag toe, om daarna met het angstzweet in mijn handen weg te vluchten naar mijn cubicle.