Het nieuwe seizoen Zomergasten werd afgetrapt door John van den Heuvel, die een grote tas smeuïge anekdotes met zich meenam. Aan het eind van de avond bleef bij Daan Steinebach vooral het beeld achter van iemand met een groot gevoel voor goed en kwaad, en een fascinatie voor zij die dat gevoel niet hebben.
Grote boeven, kleine boeven: John van den Heuvel vindt ze allemaal even fascinerend. Als er één ding nog eens duidelijk werd tijdens de eerste Zomergasten, dan is dat het wel. ‘Ik wil daar zijn waar het gebeurt,’ zegt hij aan het begin van het gesprek, en ook dat is wel duidelijk, terwijl hij de ene na de andere anekdote oplepelt. Over bezoekjes aan de Hell’s Angels bijvoorbeeld, of de Joegoslavische maffia in Amsterdam omdat ze boos waren over iets in een artikel dat hij had geschreven. Ging Van den Heuvel even uitleggen hoe dat werkt, op de krant, bleken die gasten dat best te begrijpen.
De droogkloterige en stiekem heel zachte ex-agent wil er vooral voor en bij staan, elk gruwelijk detail weten
Hij vertelt het zo onderkoeld dat je bijna vergeet waar Van den Heuvel het over heeft: dit zijn mensen die moorden, die in drugs dealen, mensen zonder geweten. Bijna, want Van den Heuvel is consequent, hij herhaalt een aantal keer: de onderwereld ís niet romantisch. En toch is er nog iets anders aan de hand. Criminaliteit fascineert hem duidelijk mateloos, want zijn afkeer is bijna even tastbaar als het tegenovergestelde gevoel, die droogkloterige en volgens mij stiekem heel zachte ex-agent wil er vooral voor en bij staan, elk gruwelijk detail weten.
Mij fascineert het ook, maar niet alleen boeven; ook de fascinatie voor de onderwereld, de manier waarop die mensen zoals Van den Heuvel aantrekt – zo erg dat ze er niet van weg kunnen blijven. Want hij is niet de enige: politiemensen, advocaten, rechters, Officieren van Justitie lijden aan dezelfde kwaal, om maar te zwijgen over krantenlezers (goede reden voor een abonnement op de Telegraaf) en, nou ja, ikzelf. Het heeft iets met het kwaad te maken, waar het vandaan komt, en met recht, de macht ervan en dan eigenlijk vooral de onmacht. Het is misschien de realisatie dat het maar een dunne lijn is tussen de wereld van orde en recht, de normale wereld en die daarbuiten, waar heel andere wetten gelden en alles mogelijk is terwijl het ook een wereld is gevangen door de ijzeren greep van geweld.
Zat Van den Heuvel bij de criminele inlichtingendienst te dichtbij, of niet dichtbij genoeg?
Heel persoonlijk wordt het gesprek met Abbring niet, behalve als Van den Heuvel over zijn jeugd vertelt. Een gebroken gezin, een stiefvader van wie hij niet wist dat hij een stiefvader was, een biologische vader die afwezig is. Een jeugd waarin niet alles was wat het leek, tenminste, dat heb ik er dan maar uit opgemaakt, terwijl Van den Heuvel ook zegt dat hij gelukkig is geweest. En opstandig, wel eens een nachtje in de cel heeft gezeten en niet alleen voor het slopen van een bushokje. Maar hij wilde vooral zélf bij de politie, liefst in Amsterdam, want daar gebeurde het – criminaliteit, wil dat zeggen – ‘en dan helpt een strafblad niet.’ Ik kreeg het beeld van iemand met een groot gevoel voor moraliteit en rechtvaardigheid, die toch ook niet weg kan blijven van die grens.
Wat Janine Abbring niet vroeg – en dat is toch een gemis: waarom is Van den Heuvel journalist geworden? Zat hij bij de criminele inlichtingendienst te dichtbij, of niet dichtbij genoeg? Ik bedoel daar niks moralistisch mee, ik vraag het me af. En eigenlijk weet ik het antwoord wel, want het is prachtig om te zien hoe Van den Heuvel nauw verholen glundert als hij vertelt over een crimineel die hem ontvangt met een geweer op schoot (John Mieremet). Hij wil erbij zijn, hij wil weten hoe het zit. Ik kan dat wel volgen, ik denk dat het juist het grote gevoel voor goed en kwaad van John van den Heuvel is dat zijn fascinatie drijft voor zij die dat gevoel missen, voor het kwaad en voor haar gevolgen. En die fascinatie is op zichzelf fascinerend, waarmee ik bedoel: John van den Heuvel is dat.