Ik ken niemand die goed kan slapen. Mijn vriendenkring bestaat uit plafondstaarders en onrustige draaiers. Tot voor kort was ik er ook zo eentje; ik kon nooit kiezen of ik met mijn hoofd naar het raam of de deur wilde slapen. Mijn telefoon, die ik ook als wekker gebruikte, lag altijd binnen handbereik. Iedere keer dat ik de tijd checkte, kreeg ik een lichtstoot in mijn ogen en was ik weer klaarwakker.
En toen belandde ik bij toeval in een kamer van acht vierkante meter met een hoogslaper. Ik was vooral blij met het ruimtebesparende aspect. Het idee van ver boven de grond slapen stond me tegen. Het deed me denken aan vakanties in Roompot-vakantiehuisjes met wiebelende stapelbedden. Mijn ouders maakten mij en mijn broertje altijd zo bang om door het bovenste bed te zakken, de ander te pletten en zelf onze rug te breken, dat we op matrassen op de grond sliepen.
Na een paar weken in mijn nieuwe hoogslaper had ik nog steeds niks gebroken, zelfs niet als ik midden in de nacht naar de wc moest haasten. Ook was ik al een tijdje niet moe geweest, en antwoordde ik ‘goed’ als iemand vroeg hoe ik had geslapen. Ik snapte er niks van. Ik was altijd een woeler geweest, en dacht na.
Het was de hoogslaper die mijn nachten had veranderd. Dat leek me eerst nogal veel eer voor een houten constructie, maar een hoogslaper blijkt zoveel meer dan een bed op hoge poten.
Een hoogslaper is een nestje, ver boven de ellende die zich afspeelt aan je bureau, ver boven je luie stoel waar je telefoongesprekken met je vriendinnen voert. Ver boven je beeldschermen en stopcontacten. Het is een zonovergoten veranda van een verafgelegen zomerhuisje. Een plekje gereserveerd voor slapen en vozen. Als je er al iets leest, doe je het om rustig weg te dommelen.
Een gewoon bed was voor mij naast bed ook altijd bank, werkplek en vuilstort. Het stond midden in een kamer vol foto’s, boeken en briefjes, die me in het donker herinnerden aan wat er allemaal gebeurd is en wat er nog gebeuren moet.
Als ik nu ’s avonds mijn trapje op klim, en mijn telefoonwekker beneden achterlaat, klim ik naar een wit dekenfort zonder toekomst of geschiedenis. Het maakt niet uit wat voor bende ik beneden achterlaat. Boven is het heerlijk donzig en ruikt het naar wasverzachter.