Als de Giants voor de zoveelste keer de landstitel winnen, staat San Francisco op zijn kop. Emma Slaats kijkt er meewarig naar. Vanwaar al die drukte?
Vandaag had ik een rotdag. Dat kan, in een fantastische stad voel je je soms niet zo fantastisch. Mijn rotdag viel toevallig samen met het evenement van de eeuw: de San Francisco Giants speelden om de landstitel. En ze wonnen. Terwijl ik me binnen aan mezelf zat te ergeren, barstte buiten een kabaal los dat de hele stad overspoelde: gejuich, getoeter, knallen, vuurwerk.
Nu wist ik het niet meer: moest ik binnen blijven zwelgen in zelfmedelijden terwijl anderen buiten feest vierden? Of moest ik de deur uit om een glimp op te vangen van mijn dronken medemens? Uit verschillende hoeken had ik gehoord dat dit ‘uniek’ was, dit gebeurde haast nooit, mocht ik niet missen, enzovoorts.
Op internet las ik dat de Giants al voor de derde keer hadden gewonnen in vijf jaar tijd. Stom rotspel, dat honkbal. Dikke mannetjes die een beetje heen en weer hobbelen. Nee, ik bleef binnen. Ik plofte op bed neer en verstopte mijn hoofd onder een kussen, maar ik hoorde het lawaai nog steeds. Het knaagde. Miste ik nu niet iets, een unieke Amerikaanse gebeurtenis, een collectieve herinnering?
Rusteloos ging ik uiteindelijk toch de deur uit, met lippenstift op, dat wel. Overal scheurden auto’s voorbij, waar uitzinnige mensen uithingen die schreeuwden en juichten.
‘GO GIANTS, GO GIANTS’ scandeerde een groep die voorbij liep. Op Valencia Street was het een chaos. Constant reden er auto’s voorbij, alle stoplichten negerend. Mensen holden juichend over straat. Glas spatte kapot op het asfalt en mensen zwalkten over de stoep. Ik stond er een tijdje naar te kijken. Wat zijn ze raar, dacht ik. En lelijk. Wat was ik nuchter, en wat waren zij dronken.
Opeens schoot me te binnen dat ik afgelopen zomer, na een gewonnen wedstrijd van Oranje, op straat naar voorbijgangers had staan schreeuwen met een paarse opblaaskrokodil in mijn handen. Oh ja. Ik keek nog eens naar de blije mensen. Ik voelde me nog steeds totaal niet met ze verbonden. Maar ik begreep ze wel een beetje. Rustig begon ik naar huis te lopen, terwijl ik een liedje neuriede.
Ineens bleef ik stokstijf staan. In de goot lag een kat. Dood. Aangereden door een enthousiast voorbijrazende auto. Op zijn lijfje had iemand drie oranje bloemetjes gelegd. De kleur van de Giants. Ik kon wel janken. Het was genoeg geweest, ik was klaar met deze rotdag. De dag waarop de Giants wonnen. En de dag waarop iemand zijn kat verloor.