Ooit luisterde ik eindeloos naar het lied Quand les roses van de Belgisch-Siciliaanse mijnwerkerszoon Salvatore Adamo. Ik was al fan, maar met dit lied sloeg hij definitief een brug naar mijn hart. Het bezong de puurheid van de meisjes van weleer – een puurheid die het helaas had afgelegd tegen de gekunsteldheid van de meisjes ‘van vandaag’. Die waren, net als de rozen, van plastic geworden: Mais les roses d’aujoud’hui sont artificielles.
Niet geheel toevallig worstelde ik in die dagen met het besef dat ik, verlegen als ik was, niet kon tippen aan mijn brutalere concurrenten. Met hun zwart omrande ogen en vlotte maniertjes kaapten zij alle jongens voor mijn neus weg. Maar nu kwam Adamo mij troost bieden. Hij, de leukste man op aarde, verlangde terug naar meisjes zoals ik, ‘onopgemaakt van lijf en hart’ en daardoor in zijn ogen het meest aantrekkelijk!
Ik klampte me stevig aan zijn boodschap vast. In het studentenleven dat volgde probeerde ik mijn eerste vriendje welgemoed aan mij te binden door hem mijn dagboek te laten lezen. De daarin beschreven zielenroerselen zouden hem overtuigen van mijn reine hartje en mijn daaruit voortvloeiende eeuwigheidswaarde. Het tegendeel gebeurde. Een week later maakte hij het uit.
Rond die tijd moet ik mijn puurheid aan de wilgen hebben gehangen. Samen met een vriendin verkende ik de eindeloze mogelijkheden die zich, eenmaal slinks geworden, aan ons voordeden. Zo ontdekten we dat we bij sommige mannelijke docenten hoger scoorden wanneer we tijdens een tentamen een korte rok droegen, onze lippen zuurstokroze hadden geverfd en zwoel met onze ogen knipperden. Daarmee droegen wij onbewust ons steentje bij aan een beweging die dit soort mannen een halve eeuw later graag zou vierendelen, maar dit terzijde.
Nep. Fake. Aanstelleritis. Het bleken eenvoudige en effectieve wapens in de strijd om het vrouwenbestaan. Onder aanvoering van diverse rolmodellen leerde ik leuk te lachen, lief te kijken, grappig te praten en mooi te lijken. Daarnaast stak ik veel tijd en energie in allerlei uithangborden van mijzelf – huis, man, uiterlijk - tot het me de strot uitkwam.
Het begon met kleine dingen. Ik verlengde mijn haar met extensions en zag dat het niet goed was. Ik lachte hard om een flauwe grap, omdat ik nu eenmaal altijd om iemands grappen lachte, en hoorde plotseling hoe schel ik klonk. Ik stond me weer eens uit te sloven op een culinair hoogstandje en vroeg me af: waarom doe ik toch zo ingewikkeld? Voor wie?
Ineens begreep ik dat mijn nep-ik een veel te grote mond had gekregen. Ik herinnerde mij Adamo en besloot mijn ‘oorspronkelijke ik’, ook wel ‘het kind in mij’ genoemd, weer naar boven te halen. Een bijna onmogelijke klus, zo bleek al snel.
Maar weer bood Adamo troost. Rond zijn 60e verjaardag zat ik tegenover hem voor een interview. Onder de lamp die zijn oud geworden hoofd bescheen, glansde onmiskenbaar een haarstukje. Plastic rozen. Ook hij.
Ik stelde er geen vraag over. Je moet de helden van je jeugd niet ter verantwoording roepen. Zeker niet als het ook maar mensen blijken te zijn.
Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.
Rosanne van Leusden is illustrator, wonend en werkend in Amsterdam.