Anna van Leeuwen laat zich graag inspireren door de oproepen op het prikbord in jouw supermarkt. Heb je een bijzondere oproep gezien, en wil je dat Anna het verhaal daarachter bedenkt? Stuur haar dan een scherpe foto van het kaartje, en wie weet verwerkt zij het in een van haar verhalen.
“Wat heb ik gezien?”, kraakt de intercom.
“Mijn kat?”, vraag ik.
“Kom binnen”, kraakt hij.
De zoemer zoemt, ik schuif mijn voet tussen de deur en zet mijn fiets op slot. Twee trappen leiden omhoog uit het halletje. Ik kies de linker. Op de eerste verdieping staat een deur op een kier. Ik klop.
“Ja?”, klinkt uit het donker.
“Heeft u mijn kat gezien?”, vraag ik.
Een grote, blanke hand trekt de deur naar binnen. De kier wordt breder. Een mannenlijf verschijnt in een beige kamerjas - een beetje morsig, strak dichtgetrokken met een koord rond het middel. Borstelige wenkbrauwen maken een sprongetje in het grauwe gezicht. Dan bekijkt hij me verbaasd, van pump tot diadeem.
“Waar is uw kat?”, vraagt hij wantrouwig.
“Mijn kat is kwijt.”
“O.”
Hij klinkt teleurgesteld, haalt zijn hand van de deur en plaatst die tegen de deurpost.
“Ik dacht dat u die kwam laten zien ofzo,” zegt hij, “ik dacht al... Ik dacht misschien is het een bijzonder beest ofzo, of wil je ‘m verkopen, of...”
"Mijn kat is kwijt”, herhaal ik voor de duidelijkheid. Hij haalt zijn schouders op. Ik tast naar mijn telefoon. “Kijk,” zeg ik. Ik swipe langs Miepie, de man in de kamerjas leunt naar voren om het scherm goed te zien. Miepie op de bank, op bed, op de kast. “En hier is een filmpje”, zeg ik. Ik zet het geluid zacht; ik vind het niet prettig om mijn eigen stem te horen. Miepie speelt met een nepmuis, hij mept er tegenaan. Ik ruik de adem van de kamerjasman; hij rookt. Ik hoor dat hij slikt. “Het is een binnenkat”, zeg ik.
“Kom anders even binnen,” zegt hij, “je bent er nu toch. Lust je cola?” Weer doen de wenkbrauwen hun kleine sprong, uitnodigend dit keer.
Hij klinkt niet echt overtuigend. Ik doe een stapje achteruit. In het trappenhuis hangt een poster van Jurassic Park. Ik kijk naar de kaken van de T-Rex, zijn hulpeloos bungelende voorpoten.
“Je houdt wel van dieren hè?”, zegt de kamerjasman.
”Ik wil mijn kat vinden”, antwoord ik.
”Het is eigenlijk Pepsi,” zegt hij. Als ik niet antwoord vervolgt hij: “Ik zei cola, maar het is Pepsi, dat smaakt anders, zeggen ze.”
”Dat klopt. Ik lust sowieso geen Pepsi”, lieg ik, terwijl ik naar de trap loop.
”Misschien moet je briefjes op lantaarnpalen ophangen, dat wilde ik nog zeggen."
Ik loop de traptreden af. “Voor je kat, bedoel ik,” roept hij me na.
Mijn fiets krijg ik niet meteen open. Ik durf niet omhoog te kijken naar het raam van eenhoog, waarachter de kamerjasman een glas Pepsi heft, op mijn gezondheid. Deze binnenkat gaat terug naar huis. Ik hang geen briefjes op lantaarnpalen, maar ik mis Miepie wel.