Ik zie mijn bed niet zo vaak de laatste tijd. Dat is jammer, want daardoor wordt de nood hoog. Ik mis haar. Juist nu heb ik zin om honderd uur te slapen, enkel onderbroken door een lome vrijpartij. Op de witte lakens, onder het boerenbont, met een wit katoenen net er als de draperieën van een hemelbed omheen. De kimono’s aan de muur, de zonneschijn die door de gordijnen komt gluren.’s Ochtends wakker worden zonder klok, zonder zorgen, en je weer om kunnen draaien. Maar helaas gaat de wekker elke ochtend dwingend af en houdt het warme weer me avondenlang op straat, dus zijn we elkaar wat vreemd geworden, mijn grote bed en ik. De lakens zijn al een poos niet verschoond, de klamboe hangt er wat scheef bij, de gordijnen blijven permanent dicht. Voor mijn bed heeft zich een berg kleding gevormd waardoor de deur van mijn kamer nauwelijks nog te openen valt.
Mijn eerste echte bed was het mooiste bed van de wereld. Het werd gemaakt door een vriendin van mijn ouders, speciaal voor mij. Dit houten ledikant was wat aan de grote kant voor een kind van vier, tussen een twijfelaar en een tweepersoonsbed in verdronk ik in een zee van ruimte. Aan het hoofd hielden drie populieren elkaar gezelschap. Daar boven, een blauwe hemel. Aan het voeteneind lag een oranje bootje te dobberen in kalm water. Omringd door mijn knuffels – Berenbotje, de Dronken Zeeman, Raggedy Ann, Blagnac de Franse pinguïn, de naamloze bruine beer, Gerrit de roze hond, en Swizzel het witte zeehondje – viel ik elke nacht in slaap. Het kraakte als een gek, dat bed, en tot mijn zestiende sliep ik er in. Toen was de beurt aan mijn zuster om tussen wal en schip te slapen, en kreeg ik een volwassen tweepersoonsbed. Eveneens handgemaakt, kraakte ook dit bed. Dit was het bed waar mijn ouders nog samen in sliepen, in een ver verleden. Ooit ben ik er als peuter stiekem onder gekropen zodat ik toch bij ze kon zijn. Toen mijn toen al luide gesnurk hen wekte, vonden ze een kleine Mees op de grond, uitgestrekt over een geïmproviseerde matras gemaakt van een handdoek en een trui. Ik mag dan levenslang in een groot bed liggen, slapen kan ik namelijk overal.
De knuffels in mijn bed zijn vervangen door mannen, en het houten bed is terug naar mijn moeder. Maar nog steeds kraakt mijn bed. Ik hoef me maar om te draaien of het geeft een kreun. Je hoeft je maar in te denken wat voor geluid het maakt wanneer er de liefde in wordt bedreven. Mijn arme huisgenote heeft een paar oordoppen aangeschaft, en ik probeer zo goed en kwaad mogelijk elke minnaar in het gareel te houden, maar zelfs mijn onderbuurvrouw vroeg mij eens of dat mijn bed was dat zo kraakte. Iets beschaamd keek ik een andere kant op, en mompelde iets over een huisgenoot.
In het bekende sprookje over de schone slaapster ligt zij, onder invloed van een kwade vloek, honderd jaar slapend in haar toren. Verwoedde pogingen door koningszonen om de hinderlijke obstakels rondom haar bed te overwinnen falen, en rustig slaapt zij door. De rozenstruiken groeien dichter en dichter, en langzaam lijkt ze volledig te zijn afgesloten voor de buitenwereld. Soms ben ik jaloers op haar. Hoe ze daar lag, in de koelte van het kasteel, onbewust van wat er zich buiten afspeelde. Dan dwaal ik in gedachten naar mijn bed, en verandert de klamboe in een hemelbed, de stapel kleren in een rozenstruik, mijn straat in een slotgracht, en verstommen de geluiden. Buiten vecht mijn prins zich dan een weg naar boven, maar binnen lig ik zoet te ronken. Ik heb nog tijd voor hij mijn dromen komt verstoren. Ik lig nog even te slapen.