-Niels reist verkleed als backpacker over de wereld. Voor Hardhoofd houdt hij een wat wazig dagboek bij. Op dit moment is hij verdwaald op het betoverde eilandje Siquijor in de Filippijnen. Dit is deel 2 van zijn verslag, het vervolg op Siquijor.-
Jens staat bij de ingang van zijn resort te wachten naast een schurftige hond met een glazen oog waarvan het geslacht nooit boven water is gekomen. Jøran is nogal wat ouder dan ik, maar Jens is in de vijftig. De helft van de week is Jens een superheld, de andere helt van de week is hij een monster en dat heeft een reden. Jens was op zijn vijftiende al groot gebouwd. Toen zijn vader hem het huis uit trapte, had hij hem negen keer het ziekenhuis in geslagen, zodat hij al op zijn twaalfde zonder neusbotje door het leven ging. Hierdoor was de rest van zijn leven pijn geen probleem meer. Hij trekt zijn eigen tanden en gorgelt zich schoon met Glenfiddich. Dat kost hier overigens vijf daglonen. De werknemers op zijn resort hebben sindsdien gratis dental, want het motto van Jens is: ‘Charity is embarassing, but we can be good neigbours.’
Omdat hij door de mishandelingen toch al prima tegen pijn kon, en door diezelfde mishandelingen natuurlijk weinig reden had om nog thuis rond te blijven hangen, ging Jens op zijn vijftiende in Hamburg als freefighter aan de slag, totdat hij op zijn 17de aanmeerde op een schip. Hij kocht een dikke stapel porno voor 1 peso per stuk en verkocht ze voor 150 peso’s in Brazilië. Zo werd hij rijk. Toen ging hij naar het hoerenhuis en huurde de bovenste twee verdiepingen en de bijbehorende hoeren omdat het zijn verjaardag was. Omdat hij inmiddels natuurlijk miljonair was, had hij een bodyguard, een Armeniër die hem -op Jens’s verjaardag nota bene- al bij zijn vierde hoer kwam storen om hem te vertellen dat de wc in zijn kamer op de eerste verdieping het niet deed, dus Jens zei: ‘Man, voor mijn part gooi je het ding uit het raam’, dus de Armeniër gooide het ding uit het raam.
Maar dat is niet de reden dat Jens een deeltijd-monster is. Ook de crackhoer wiens arm hij brak en overboord gooide, zodat de motor van het schip haar onmerkbaar oppeuzelde, omdat ze een geweer tussen zijn ogen plantte, maakt hem geen monster. Dat maakt hem iemand die weet hoe hij moet overleven. Ook de familie zonder stroom, diep in de amazone, waar hij een koelkast voor kocht omdat het bier te lauw was, maakt hem geen monster, hooguit een beetje teveel gehecht aan bier. Wat hem een monster maakt, daaraan zit geen goed of kwaad meer. Het goed of kwaad daarin is net als een muntje dat elke dag anders valt. Op maandag en dinsdag lijkt het nog alsof hij een prima keuze maakte, dan wordt hij wakker van een fijne droom over een nieuw plan om een Vespa met een zijspan, waarin alleen een sixpackje San Miguel past, te bouwen. Op woensdag en donderdag is hij een monster, dan wordt hij wakker van de keuze die zijn ruggengraat voorgoed heeft vernacheld, dan kijkt hij uren in de spiegel en krabt zijn psoriasis tot bloedende pulp.
Terwijl we Jens naderen vertelt Jøran voor de zoveelste keer over de vloek van Jens. Dat is toch een beetje het ding met trauma’s. Als iemand je vriend wordt, dan komt het trauma op een gegeven moment wel naar boven en dan deel je een intiem moment. Maar als je iemand al wat langer kent, dan ben je gedwongen om het verhaal keer op keer te horen, en even beleefd te knikken als de eerste keer. Iemand het gevoel geven dat hij zich herhaalt, vind ik een van de meest onaardige dingen om te doen en vooral in het geval van een trauma kan je iemand maar beter uit laten praten. Soms lijkt muziek de enige plek in mijn leven waar herhaling nog een beetje welkom is.
‘Jens is zeventien en staat voor een pasgeboren kind. De familie staat ernaast met een pannetje kokend water. Er zijn veertien kinderen in de familie en iemand moet brood op de plank brengen. Als je een pannetje kokend water over het gezicht van een kind gooit, dan wordt het nou eenmaal een betere bedelaar. Voorbereiden is het halve werk. Over zeven minuten kookt het water. Gelukkig is Jens jong en dom. En als je jong en dom bent, dan maak je dappere keuzes die je als wijs man nooit zou maken. Hij pakt het kind en rent naar zijn motor. Jens brengt het tweehonderdzeventig kilometer verder. Ze zal nooit haar familie kennen. Ze is opgegroeid met een aardige baan bij een advocatenkantoor en denkt dat ze een beschermengel heeft (dat is ‘Jens-good-or-bad, you tell me’, zo noemt hij zichzelf), maar ze kent hem niet. Dan sterft de advocaat die elk jaar naar Jens schrijft om te vertellen hoe goed ze het wel niet doet. Ze zal hem nooit leren kennen en ze zal haar familie nooit vinden. Jens heeft het meisje van verminking gered, maar een familie heeft een dochter en de bijbehorende inkomsten verloren. En zodra Jens kinderen krijgt, dan zal hij beseffen dat hij hij geen held meer is, maar een monster. Hij vraagt me elke dag of hij een monster is of niet, maar ik heb geen kinderen, dus voor mij blijft Jens een held, in ieder geval, totdat ik kinderen krijg.’