Het huis waar ik ben opgegroeid is het mooiste huis ter wereld. Al mijn oude schoolvrienden beamen dat. Met tal van verborgen ruimtes achter de kronkelige trapjes en onder de ingebouwde bedstedes, was dit zeventiende-eeuwse herenhuis hét verstoppertje-walhalla. Als ik deze vrienden mededeel dat het verkocht is, zie ik in hun ogen dat een deel van hun jeugd ontnomen wordt. Mijn ouders verhuizen binnen hun pittoreske plaatsje een straat verder. Ze mogen nu dan nog uitermate kwiek zijn - sinds hun pensioen zijn ze actiever dan ooit in onder meer zangverenigingen en gemeenteraden - maar de tijd zal ook op hen vat krijgen. De nieuwe woning is van alle gemakken voor het bejaardenrijk voorzien, zoals een lift en een scootmobielparkeerplek. Mijn moeder heeft het gevoel alsof ze levend begraven gaat worden, maar mijn vader is een praktisch man en kijkt graag vooruit. De afgelopen tien jaar liet hij met regelmaat weten dat ik eens langs moest komen om mijn troep uit te zoeken. De noodzaak daartoe begreep ik nooit zo goed; al deze ‘troep’ (zoals schoenendozen vol onverstuurde liefdesbrieven en schoolschriften met opstellen waar het Letterkundig Museum wellicht ooit interesse in zou kunnen tonen) lag daar toch prima? Ik beschouwde mijn ouderlijk huis als een conserveringsplek voor de eerste helft van mijn leven, een helft waar ik nooit naar om hoefde te kijken omdat hij daar altijd was. Maar nu lijkt de tijd toch echt aangebroken om onder ogen te durven komen dat niets in het leven voor eeuwig hetzelfde blijft. Mijn zus en ik moeten dit weekend naar huis komen om onze kamers op te ruimen.
Mijn zus lijkt op mijn vader, ‘niet lullen maar poetsen’ is hun credo. Mijn moeder is meer als ik, elke schijnbare futiliteit roept een tsunami van associaties op waar uitgebreid bij moet worden stilgestaan. Met z’n vieren staan we in de oude kamer van mijn zus rond drie stapels dozen. De ene zal zo met mij mee moeten, de tweede met mijn zus en de derde dient te worden gevuld met spullen die mijn zus en ik op Koningsdag gaan verkopen. We beginnen met de kinderboeken.
‘Ach, weet je dit nog?’ zegt mijn moeder. Ze houdt een boek omhoog.
‘Er staat me iets van bij,’ zeg ik. ‘Maar ik weet niet wat me ervan bij staat. Iets. Ik zou het eens door moeten bladeren.’
Ik pak het boek, maar mijn zus grist het meteen uit mijn handen.
‘We gaan niet een potje staan bladeren, anders staat die kast volgende week nog vol.’
‘Maar hoe kunnen we dan bepalen wat in welke doos moet?’ vraag ik verbouwereerd.
‘Gewoon op de eerste indruk afgaan,’ zegt ze en ze wijst naar de prent op de voorkant. Een zwarte jongen in een rieten rokje zit op de rug van een schildpad. ‘Hier gaan we geen van onze kinderen mee verpesten en dit leggen we ook niet op een kleedje. Deze moet bij het oud papier.’
‘Maar dat is toch juist hoogst interessant als artefact, een tijdsbeeld om te zien hoe anders we naar de wereld zijn gaan kijken?’ mompel ik.
‘Oud papier? Dus nu hebben we opeens een vierde categorie?’ ziet mijn vader kermend ons feilloze systeem ineenstorten.
Een half uur en vijf boeken later worden mijn moeder en ik de kamer uitgestuurd. Mij wordt gesommeerd om maar alvast aan mijn eigen kamer te beginnen, daar valt immers ook genoeg te doen. Ik ga zitten aan het bureautje, steek een sigaret op en open voorzichtig een van de lades. Hij puilt uit van de papieren. Ik pak er eentje, strijk het glad en probeer mijn dertienjarige handschrift te ontcijferen.
Er staat: ‘Vandaag begint de lange weg naar zorgen.’
Daaronder is een grijnzend poppetje met een grote zonnebril getekend.
Wat zou ik daarmee bedoeld hebben? Was dit een boodschap aan mijn toekomstige zelf die deze kamer op moest ruimen?
Ik leg het papiertje weer terug. Misschien was dit niet de juiste la om mee te beginnen. Zonder te kijken laat ik mijn hand de inhoud van een volgende la doorvoelen. Ik haal er een leeg pakje John Player Special uit. Dat was het merk dat ik rookte van mijn vijftiende tot mijn zestiende. Waarom moest deze bewaard worden? Is het verbonden aan een bepaalde vakantie of vriendschap? Of vond ik het gewoon mooi?
Ik sta op uit mijn stoel. Laat ik maar eerst even de blootblaadjes onder mijn bedstede weggooien. Als dat ik een beetje snel doe komen er vast geen persoonlijke herinneringen bovendrijven en dan heb ik tenminste iets gedaan.
Om in de kruipruimte terecht te komen moet ik achter een kast gaan liggen, dan wurm ik mezelf in de opening. Het is hier pikdonker en stoffig. Op de tast zoek ik naar de tijdschriften die hier verborgen moeten liggen. Met mijn hoofd kom ik tegen iets zachts aan. Het is een berg van tissues. Opeens weet ik weer dat ik die samen met de lectuur na de gedane arbeid in de opening naast mijn bed deponeerde. Beschaamd beschouwde ik dat als een afgrond waar nooit naar omgekeken diende te worden. Zou het niet aardig zijn om een paar van deze kleinoden in een plakboek te archiveren, als aandenken aan die eenzame tijden vol verwarrende verlangens? Wellicht dat met DNA-onderzoek een benadering van de desbetreffende data gegeven kan worden. Maar nee, dit gaat te ver. Ze moeten zo snel mogelijk in een vuilniszak, lekker onderop zodat mijn familie er niets van ziet. Ik moet deze ruimte uit, voordat ik mij bedenk. Die blaadjes moeten hier nog steeds ergens liggen, maar die zijn dan een leuke vondst bij het verstoppertje spelen voor de kinderen van de nieuwe bewoners.
Vreemd, ik ben op mijn rug naar binnen gegaan maar nu lig ik op mijn buik, de tissues tussen mijn armen geklemd. Het zou in feite dus niet moeten uitmaken, maar toch lijk ik nu behoorlijk klem te zitten in de opening.
‘Waar is die jongen nou?’ hoor ik mijn vader snauwen.
‘Vast weer ergens simpele dingen ingewikkeld maken,’ zegt mijn zus. ‘We hadden hem natuurlijk nooit moeten meevragen. Dit kunnen wij veel beter voor hem doen.’
‘Ik ben hier,’ wil ik zeggen, maar er komt geen geluid uit mijn keel. Hoe lang lig ik hier nou al, met mijn onderlichaam onder het bed en met mijn hoofd achter de kast?
‘Laten we eerst die lades dan maar even uitruimen,’ zegt mijn vader.
Ik hoor hoe de handen van mijn zus razendsnel door de papieren gaan.
‘Hier, een mooie foto om te bewaren. Een stripboek om te verkopen. Voor de rest allemaal rotzooi.’
‘Oké, kieper het dan maar in z’n geheel om boven de vuilniszak.’
Er schiet een vlaag van paniek door mij heen, maar vervolgens voel ik hoe dit plaatsmaakt voor jubelende opluchting. Met elke plof waarmee ik die herinneringen aan herinneringen voorgoed in de vergetelheid hoor verdwijnen, groeit dit gevoel.
‘Kom op, dan nu de volgende la. Als we in dit tempo doorwerken is deze zwijnenstal uitgemest voor de middagboterham,’ zegt mijn vader.
Ik leg mijn hoofd te rusten op de tissueberg en besluit zo nog even te blijven liggen.
Ook zo'n liefhebber van Kaspers stukken? Onze vaste columnist is binnenkort ook in de boekwinkel te vinden. Meer info vind je hier.
Beeld: Shawn Rossi