Bij het lezen van De eerste hond in de ruimte, de debuutroman van schrijver/dichter Jeroen van Rooij bij uitgeverij Prometheus, bekruipt mij een eigenaardig gevoel. Hoe duid je een leeservaring die compleet afwijkt van alles wat je daarvoor gelezen hebt? Van Rooij heeft namelijk niet alleen een eigen wereld gecreëerd - vergelijkbaar met science fiction uit de eerste helft van de vorige eeuw -, hij heeft ook een geheel eigen vorm geschapen om zijn boek in te schrijven. Dat is een hele prestatie, maar hoe doe je daar recht aan in 700 woorden?
Noem het een koorvertelling: Elf verschillende karakters spreken tot de lezer, die elk in een duidelijk herkenbare eigen typografie hun kijk op de wereld met ons delen. Een uniek gegeven, waardoor het zich laat lezen als een theatertekst, maar anders: Men moet steeds zelf de brug slaan tussen typografie en het daaraan verbonden personage. Maar dit went snel.
Centraal gegeven in De eerste hond in de ruimte is de tijd die het kost om een dag te maken. Er wordt hard gewerkt om prachtige dagen te creëren. Er is echter een nijpend tekort: de dagen raken sneller op dan ze kunnen worden geproduceerd. Een van de lieden die verantwoordelijk is voor deze noeste arbeid daalt af vanuit zijn ivoren toren om een oplossing te zoeken voor dit probleem. Hij komt terecht in een levendige moderne (Duitse) metropool met wild feestende jongeren, tobbende muzikanten, bezorgde ouders en vrijgevochten kroost. De lezer neemt kennis van hun verhalen.
Wat opvalt is dat deze stemmen, hoewel duidelijk te onderscheiden, niet los van elkaar te zien zijn. Zoals wel vaker is het resultaat namelijk meer dan de som der delen. Van Rooij is er wonderwel in geslaagd om uit die grote diversiteit van sporen en narratieven een gebalanceerd wereldbeeld te creëren. Een wereldbeeld bovendien waar je je, ondanks de vele onzekerheden en donkere kanten, gewillig in laat onderdompelen.
Qua karakterontwikkeling is wel duidelijk verschil te merken tussen de centrale figuren en de meer functionele rollen. Maar dit is niet iets waar je tijdens het lezen echt over zal struikelen: daarvoor wordt het verhaal met genoeg vaart en interessante wendingen verteld. Ook is er door het hele boek heen één duidelijk mantra, waar alle personages mee te maken krijgen: “Nür die Liebe zählt” (Alleen de liefde telt). Hierdoor heeft Van Rooij De eerste hond in de ruimte allerlei wilde verhaallijnen mee weten te geven, zonder aan coherentie in te boeten.
Problematischer is de nogal lukrake manier waarop het boek laveert tussen roman en folkloristisch sprookje. Dit buiten beschouwing gelaten, kan ik me voorstellen dat niet iedereen blij wordt van een dergelijke wispelturigheid ten aanzien van de schrijfstijl. Maar wie zich eenmaal heeft aangepast aan de eigenaardigheden van deze roman, zal zich hierdoor niet uit het veld laten slaan. De lezer die zich graag laat verrassen, of op zoek is naar een bijzondere nieuwe leeservaring, kan ik De eerste hond in de ruimte ten zeerste aanraden.
De eerste hond in de ruimte is nu te krijgen in de betere boekhandels.