Het was al met al best een prima kerst. Op de eerste dag was ik met Annika bij mijn ouders. ‘Laat maar weten of jullie een van die dagen langs willen komen hoor,’ had mijn moeder een week eerder gezegd, om daar nadrukkelijk aan toe te voegen dat het natuurlijk echt niet hoefde. Dat zei ze elk jaar en altijd weer bracht mij dat in vertwijfeling of het haar daadwerkelijk niks uitmaakte, of dat ze graag de indruk wilde wekken dat alles best was. En welk van die twee mogelijkheden te prefereren zou zijn was ook een vraag waar ik nooit uitkwam.
Als kind vond ik kerst al een wat onbestemd feest. Van Sinterklaas kreeg je cadeautjes, met oudjaar mocht je opblijven om het vuurwerk te zien, met Pasen zocht je eieren. Maar met kerst gebeurde er in mijn ogen niet zoveel bijzonders. We hadden wel een boom, maar die stond dan al een tijdje. De dag dat de boom het huis binnenkwam en werd versierd voelde eigenlijk bijzonderder dan de werkelijke kerstdagen. Op die dagen kwam er wel familie eten en mijn moeder stond dan de hele dag in de keuken. Maar er kwam wel vaker familie eten en dan stond ze ook de hele dag in de keuken.
Echt een grote familie had ik ook niet. Een tante en twee oma’s, dan had je het wel een beetje gehad. Een van die oma’s was christelijk, die las dan wat voor uit de Bijbel. Maar dat deed ze eigenlijk ook altijd. ‘Als we maar niet vergeten waar deze dag eigenlijk voor is,’ sprak ze zuur wanneer mijn moeder een gevulde zwanenhals op tafel zette. Die negeerde haar schoonmoeder en somde op waarmee de hals zoal gevuld was, waarmee het was gemarineerd, hoe lang het in de oven had gezeten, wat andere manieren waren geweest om het te bereiden en waarom ze uiteindelijk toch had gekozen voor dit specifieke recept. Mijn vader raakte al gauw ongeduldig. Hij was te beleefd om een hap te nemen voor zijn vrouw was uitgepraat, maar verkeerde in een constante angst dat het eten zou afkoelen. Ik deed mijn best om niet te vergeten waar de dag eigenlijk voor was, maar zag niet in hoe dat met de zwanenhals - of wat mijn moeder dan ook maar bereid had – op gespannen voet zou staan.
Mijn familie is altijd wars geweest van tradities. Voor mijn afgelopen verjaardag vroeg mijn moeder wat ik wilde eten en ik gaf aan te verlangen naar het gehaktbrood dat zij vroeger maakte. Die avond kwam ze met een geheel ander gehaktbrood aanzetten. ‘Ik heb wat dingen aan de receptuur veranderd,’ fluisterde ze me vol trots toe, ‘hij is nu veel smaakvoller en sappiger, proef maar.’ Ik proefde dat het inderdaad een verbetering was, maar toch voelde het niet zo. Pech gehad. Mijn sentimentaliteit mocht mijn moeders culinaire ontwikkeling vooral niet in de weg zitten.
Pas in de afgelopen tien jaar is het kerstgevoel tot mij doorgedrongen. Dat kwam door mijn ex-schoonfamilie, bestaande uit tientallen neven en nichten en ooms en tantes, waarvan ik volgens mij uiteindelijk nooit iedereen heb ontmoet. Het programma voor de feestdagen was altijd hetzelfde. Op de kerstochtenden kreeg ik puddingtaart zonder worst voorgeschoteld, ’s avonds stond er Chinees op het menu en het oudjaarsdiner bestond uit puddingtaart mét worst en een oliebol. Het leven was overzichtelijk, want ik was onderdeel van een familie die aan tradities deed.
De puddingtaart werd al generaties lang door deze familie rond de feestdagen bereid. De herkomst van het gele geval – feitelijk pudding noch taart – was onduidelijk, maar stamde waarschijnlijk uit de hongerwinter. Toen waren precies die ingrediënten voorhanden die met enige inventiviteit en een hele hoop familieliefde uiteindelijk de puddingtaart gingen vormen. En vlak voor de jaarwisseling zal dan een of andere voedselbonnensparende neef wel met een braadworstje zijn komen aanzetten, die ze er toen maar bij hebben geserveerd.
Deze op papier onmogelijke combinatie van vet vlees en zachte zoetigheid is in de afgelopen tien jaar een vast onderdeel van mijn smaakpapillen gaan vormen. De oliebol scheen niet noodzakelijk te zijn, maar werd op die laatste avond van het jaar meestal toch ook maar op je bordje gelegd. De bedoeling was dan dat je van alle drie die etenswaren een stukje op je vork prikte, om vervolgens deze smakenchaos je bakkes binnen te schuiven. Hoe dichter de decembermaand naderde, hoe meer ik ernaar ging verlangen. Minstens zoveel als naar de puddingtaart zelf, zag ik uit naar alle gesprekken die er steevast mee gepaard gingen. Zoals de vraag of er nou wel of niet rozijnen in hoorden en de schande die werd gesproken over de Canadese tak, die het ook op verjaardagen durfde te serveren en naar het scheen godbetert met slagroom.
En altijd was er weer die vraag die, hoe lang ik ook al tot deze familie dacht te behoren, op licht-plagende wijze aan mij – de eeuwige nieuweling - werd gesteld: ‘begin je het al een beetje lekker te vinden?’ Steeds moest ik weer uitleggen dat ik de puddingtaart – zowel met als zonder worst – van begin af aan heerlijk had gevonden. Ik zei dit niet uit beleefdheid, ik vond dat echt, en liet me graag een tweede of een derde stuk serveren, soms zelfs een vierde, alsof ik iets te bewijzen had, tot ik met een opgeblazen buik en hyper van de suiker me over liet halen mee te doen aan gezangen en gezelschapsspelletjes. Want aan gezangen en gezelschapsspelletjes deed deze familie ook.
Er waren leden van de familie die eigenlijk walgden van hun eigen kerstontbijt, maar toch plichtsgetrouw een stukje wegwerkten, uit respect voor de traditie. Ook van Chinees was niet iedereen per se een groot liefhebber, maar aangezien voor dit maal enkel iemand er op uitgestuurd hoefde te worden om de gigantische stapel bakjes af te halen, kon iedereen de rest van de dag betrokken blijven bij alle gezangen en gezelschapsspelletjes. Ik heb mij altijd graag voorgedaan als gezelligheidshatende einzelgänger, maar naar dit vredig samenzijn leefde ik stiekem het hele jaar toe. Het valt mij zwaar dat ik dit nu moet gaan leren missen. De feestdagen zijn voor mij weer net zo onbestemd als ze ooit waren, maar waar die onbestemdheid ooit voor zich sprak spreekt nu een gapend gat.
Op tweede kerstdag was ik dozen aan het inpakken, want de volgende dag zou ik gaan verhuizen. Terwijl ik snikkend mijn dochters speelgoed sorteerde ging mijn telefoon. Het was mijn ex-schoonmoeder.
‘Kan ik jou met oudjaar verwachten voor puddingtaart met worst?’ vroeg ze zakelijk.
Met overslaande stem bevestigde ik de uitnodiging. Daarna informeerde ik hoe laat mijn ex er zou zijn.
‘Oh, die heb ik nog niet gevraagd. Maar ik denk eigenlijk niet dat ze komt. Je weet toch dat ze nooit zo’n liefhebber is geweest van ons oudejaarsmaal. Ze deed volgens mij alleen maar mee voor jou.’
Het was al met al best een prima kerst, maar het echte feest moet nog beginnen.
Op 5 augustus jongstleden las Kasper een embryonale versie van deze column voor op #houdjemonddichter, een driemaandelijks literair programma in ArtDeli te Amsterdam dat die avond het thema ‘pudding’ had. Dat stuk bevatte weer elementen van Kaspers bijdrage aan een hard//hoofd-artikel over kersttradities.
Deze gezellige decemberrecycling is Kaspers laatste column voor een korte winterstop waarin hij zich op zijn boek moet storten. Medio februari is Kasper weer terug op hard//hoofd.