Speciaal voor de Apocalypsweek schreef Tim Fraanje dit korte verhaal waarin alles vlamt, knalt en langzaam uitdooft.
Alles ligt braak. Overal rulle handdoeken, vuile onderbroeken, een sigarettenpeuk uitgedrukt in een halve limoen, glazen vol as. Ik wrijf over het klamme laken waar ik onder lig, ik zoek instinctief naar je huid maar grijp in iets drekkigs. Ik kan je wel horen, je snurkt soms en schuift onrustig, maar waar ben je dan? Ik kom half overeind en zoek je silhouet maar het licht is te grijs en te fel. Het prikt in mijn ogen. Snel ga ik weer achterover liggen, in de grillige schaduw die mijn planten werpen vanaf de vensterbank. Ik geef ze te veel water, maar snoei ze nooit. Het zijn kale, verwrongen moerastakken geworden. Mijn hoofd doet erg veel pijn. Wat een ellende.
Ik had dit kunnen zien aankomen, daar hoef je geen Nostradamus voor te zijn. Vannacht stonden we nog samen op het dak van een herenhuis, het miezerde en het regende vonken. In de ene hand een sterretje, in de andere een flink glas champagne. Onhandig omhelsden we elkaar. Het vuurwerk, de lachende, schreeuwende, wangzoenende mensen, alles leek onscherp behalve je mond die zei: '...eigenlijk is het ook gewoon leuk samen. We beginnen weer opnieuw...' En dat deden we, de glazen rinkelden zwaarmoedig, we tongden innig en om ons heen leek alles stil te vallen, alsof we in het oog van een wervelstorm stonden.
Ik ben half van de bank gevallen. Mijn benen liggen er nog op, maar de rest van mijn lichaam ligt in de ravage die we hebben gemaakt voordat we gisteravond naar het feest gingen. Het wás leuk, bijna romantisch zelfs. We luisterden harde muziek en dronken alvast wat zoetige cocktails; Caprinha's en Cuba Libres, wat te veel eigenlijk. Een stuk of zes, de zevende namen we mee op de fiets. Toen we net voor middernacht binnenstommelden bij onze vrienden hadden we de champagne eigenlijk al niet meer nodig om het sociale ongemak van de nieuwjaarswensen te verdoven.
Al ging je wel huilen toen je voor de zoveelste keer verloor met Risk. Het is maar een spelletje hoor, zei ik.
Je bent wakker geworden van mijn onhandige katergedrag. 'Gelukkig nieuwjaar,' zeg ik maar je reageert niet echt en bromt alleen een afstandelijk goedemorgen. Echt gelukkig zijn we al een tijdje niet meer geweest, maar ik vond onze relatie nog prima werkbaar. Dat familieweekend tijdens de kerst, bijvoorbeeld, hebben we samen prima doorstaan. Het troosteloos tropische zwemparadijs. De entertainer die op zijn keyboard eindeloos kerstliedjes speelde tijdens het diner. De gesprekken over studies en werk met aangetrouwde tantes. Het prefab interieur van de bungalow, we sleepten elkaar erdoorheen. Al ging je wel huilen toen je voor de zoveelste keer verloor met Risk. Het is maar een spelletje hoor, zei ik. Mensen lachten. Jij keek triest naar buiten, de besneeuwde nacht in. Teder verontschuldigend aaide ik je onder tafel over je been, maar ergens was ik ook wel trots op mijn glorieuze annexatie van Azië. Ik had je legers uitgeroeid tot ver in Kamtsjatka. Jij ging naar bed, ik speelde een laatste potje met wie nog durfde. Toen ik onze kamer binnensloop en naast je kroop, was je nog wakker. Je lag te woelen en wilde met me praten. Ik wist al wat er kwam, twijfels en zorgen. 'Ik ben echt heel moe schatje,' lalde ik. '...welterusten.'
Na onze kus op het dak was ik in een jubelstemming. Toen we van de ladder klommen probeerde ik steeds een sport over te slaan en verloor bijna mijn evenwicht. Ik pakte je arm vast en hoewel het even spannend was, vielen we niet. We waren samen in balans, als twee gracieuze balletdansers. Je schudde gespeeld geërgerd je hoofd. 'Stel je nou niet zo aan...' Ik gaf je een stralende glimlach, sprong het laatste stukje, maakte een pirouette en huppelde weg, de barbarij van het feest in. Ik keek om waar je bleef, je was in gesprek geraakt met een vriendin van je. Jullie gezichten stonden ernstig, het ging zeker weer over haar relatie met een marinier, die altijd maandenlang op een boot zat. En nog steeds vond ze het gek dat het niet werkte. Iemand zei: '…hoe maak je ook alweer een Margarita? Triple sec, citroensap?' 'En tequila!' wist ik. Ik ging wel even een fles zoeken. Jou raakte ik toen kwijt. De tequila vond ik ook niet, hoe erg ik ook mijn best deed en uit elk glas dat ik zag staan een paar slokjes nam om te proeven.
Ik voelde hoe ik steeds leuker werd. Ik gaf een soloshow van een half uur weg bij de karaokeset. Ik danste op een Ikea-stoel van pershout totdat hij in elkaar zakte. Baldadig kuste ik vrienden (m/v) op hun mond. Ik vond mijn weg naar de draaitafel. Plaat na plaat, een plastic fles met iets rosé-achtigs erin. Steeds minder mensen op de dansvloer, maar de echte diehards bleven natuurlijk gewoon. Met zijn drieën zwalkten ze in een polonaise. Marten voorop, rood aangelopen in een door overmatig shaggebruik aangewakkerde hoestbui, daarachter Jacques met een vaal misselijkheidsgezicht en achteraan Famke, haar wangen zwart van de uitgelopen mascara. Ze zoende deze avond met allebei de andere polonaiselopers.
Ik voelde hoe ik steeds leuker werd. Ik gaf een soloshow van een half uur weg bij de karaokeset.
Jij stond sip in een hoekje. Ik zwaaide uitgelaten, terwijl ik met mijn andere hand de volumeknop nog een tandje verder opendraaide. De eerste januarizon diende zich aan. Mijn laatste discohit ook. Misschien moesten we maar eens naar huis. Althans, dat vond jij. Ik lag euforisch op straat. Al een half uur. Ik wilde nog niet mee. Argumenten kaatsten heen en weer tussen de stille gebouwen. 'Ga nou mee,' 'Ik lig zo lekker' 'Ik wil...' 'Ja ik weet dat je naar huis wilt! Dan gaan we toch verdomme naar huis!' Ik sprong op mijn fiets, de tweede poging was raak en ik fietste zo hard dat je me niet bij kon houden. Ik was erg snel thuis en stiekem ook wel moe. Ik wilde de deur opendoen en gaan slapen, maar jij had de sleutel. Je stuurde me een berichtje: 'ik slaap niet bij jou vanavond, lijkt me beter. x'. Maar je moest wel, je moest de deur voor me opendoen. Ik stuurde terug: 'koM NAAR HIEF, DUER IS OP SLOT XXXXX IK HOU VAN J'. Ik dankte autocorrect voor het enigszins beperken van de taalschade. Terwijl ik op je wachtte, leegde ik mijn maag in de vlinderstruik naast de voordeur.
En nu ben je toch bij me. Je ligt in je eentje in mijn tweepersoonsbed. 'Wil je koffie?' vraag ik. 'Nee, ik wil dat je sorry zegt.' Ik zeg het en al weet ik niet meer precies waarvoor, ik voel het schuldgevoel tot diep in mijn botten.
Ik had, toen we eenmaal binnen waren, eerst een halfuur tegen de tegels in de douche aangehangen, warm shampoowater stroomde in mijn apathische ogen en in mijn zure mond. Maar het hielp niet, ik voelde me niet schoon. Jij was gebleven om te kijken of alles wel goed kwam. Je zat op een stoel, op de overloop. Ik schoof langs je heen, maar half afgedroogd. Ik begon mezelf de trap naar mijn zolderkamer op te slepen. Je zei: 'ik ga naar mijn eigen huis, doei,' en ik meende vervreemding te horen in dat woord. Je spuugde het uit en het vloog me naar de keel. Ik draaide me naar je om, in totale paniek.
In een poging mijn waardigheid te herwinnen, trok ik met een groot gebaar het tochtgordijn dat voor de trap hing om me heen.
'Ik heb je nodig!' riep ik. 'Waarom ga je weg?' Je was stil en staarde naar mijn voeten die op de eerste trede van de trap stonden. Ik volgde je blik. Wat was er mis met mijn voeten? Ik had mijn teennagels niet geknipt, was dat het? Gezeik altijd. Terwijl ik zuchtend mijn pupillen sarcastisch omhoog rolde zag ik in een flits de rest van mijn lichaam. Ik besefte me dat ik een nogal groteske scène aan het schoppen was: ik was nog steeds naakt. In een poging mijn waardigheid te herwinnen, trok ik met een groot gebaar het tochtgordijn dat voor de trap hing om me heen. De gordijnringen sprongen in het rond. Het werd de slechtste Griekse tragikomedie. Met mijn handen om mijn noodtoga geklemd hield ik een eindeloze monoloog. Waarom moet het altijd zo ingewikkeld zijn? Waarom al die emoties? Waarom die afstand? Waarom kunnen we niet gewoon normaal doen tegen elkaar? Jij kromp ineen aan mijn voeten. Je velde fluisterend het oordeel: 'het is klaar nu. Hou op.' Je schreeuwde: 'Hou op!' Ik zakte in elkaar, liet het gordijn los dat scheef bleef hangen in dramatische plooien. De show was over.
Vroeger werd ik op oudjaarsnacht altijd uit bed gehaald om naar het vuurwerk te kijken. Bibberend met een dekbed om mijn kinderschouders stond ik dan in de ouderlijke slaapkamer en tuurde door het raam. Aan de overkant staken ze grote Chinese vuurpijlen in een met zand gevulde wijnfles. Drie deuren verder hadden ze Romeinse kaarsen die vuurballen de lucht in zouden schieten. Dat beloofde wat! Veilig vanachter glas wachtte ik op het schouwspel. De buurman, meneer Bernárd, kwam naar buiten gelopen. Het schijnsel van een sigaar verlichtte zijn gelige snor en weerspiegelde in zijn bril met de getinte glazen. Meneer Bernárd had elk jaar een duizendklapper, illegaal uit België. Met stoere bewegingen en een triomfantelijk gezicht zagen we hem over de stoep voor ons huis kruipen om het gigantische explosief uit te rollen. Over de stoep voor zijn eigen huis, over onze stoep, helemaal tot aan het eind van de straat. Zijn vrouw en dochter stonden in de deuropening naar hem te kijken, bezorgd maar ook een beetje meewarig. De secondewijzer tikte voor de laatste keer dat jaar naar de 12. De buurman hield zijn bolknak bij de lont. Daarna zagen we niets meer. Kruitdamp en een heleboel herrie ontnamen ons de kleurenpracht en het vrolijk ijle gefluit dat waarschijnlijk door andere buurtbewoners geproduceerd werd. Meneer Bernárd knalde altijd het hardst.
Ik doe de deur voor je open om je uit te laten. 'Wanneer zie ik je weer?' 'Voorlopig even niet.' Het miezert nog steeds. Overal liggen vuurwerkresten - slierten rood papier die ooit hevig gevonkt hebben worden zompig en vallen
langzaam
uit
elkaar.
Beeld: Tim Fraanje