Ik kijk er alle andere seizoenen naar uit, maar als het dan zo ver is, ben ik vaak
teleurgesteld. De zomer is te warm of te koud, maar vooral: onvoorspelbaar. Alles hebben we onder controle in Nederland, de treinen rijden (vaak) op tijd, we werken vaste uren en krijgen daarvoor een vast salaris. Maar waar we tot irritatie van velen geen grip op hebben, is het weer. Er zijn mensen die ‘s winters in hun korte broek rondlopen, of die liever “safe dan sorry” zes lagen aantrekken op een warme lentedag. Te enthousiast of te wantrouwend. Weer andere mensen voelen aan hun water of het rokjesdag (rokjesuur is een betere term) is, maar ik ben volledig in de war. Regelmatig krijg ik ah-gossie blikken als ik weer eens oververhit of onderkoeld ergens aankom. Wat moet ik aan met dit weer?
Als ik ‘s ochtends uit mijn raam kijk, zie ik mensen voorbij fietsen in minirokjes en met wollen sjaals. Zoek de betrouwbare bron. En ik heb er dan geen talent of oog voor, maar ik zie dat ik niet alleen ben en dat maakt het iets draaglijker en gezelliger. Ik vind het altijd weer fascinerend om mensen op straat, luttele meters van elkaar verwijderd, voor compleet verschillende seizoenen gekleed te zien. En het klopt waarschijnlijk allebei, ergens op de dag.
Wat ik door het glas zie, is natuurlijk maar 96 kubieke meter. Mijn uitzicht aan de voorkant is beperkt tot de overburen, aan de andere kant van het huis kan het compleet ander weer zijn. Dus ik eet mijn kwark op de bank, uit mijn raam kijkend. Het helpt om het gemiddelde of de modale klasse binnen het kleedgedrag te nemen als uitgangspunt.
Seizoenen worden steeds nietszeggender; uit het lood gebroeikast. In korte broek, waterschoenen en een minuscuul wit bloesje vierde ik zwetend mijn verjaardag. Dat was op 6 mei. Een tweedaagse hittegolf die resulteerde in een ijsblokjeszakkentekort bij diverse supermarkten, dat je je buurman halfnaakt in het park ziet liggen en dat mensen naar je feestje in datzelfde park komen met voor de zekerheid een wollen trui onder hun arm. 8 mei stond ik weer klappertandend bij de Hema een sjaal te kopen.
Daarom zegt Erwin Krol zo vaak ‘wisselvallig’.
In de 14-daagse verwachting van Buienradar zie ik de matige zonnetjes links en rechts zelfgenoegzaam stralen rondom de eerste zomerdag- afgewisseld met een donkergrijze wolken met zes vette druppels. Eind juni regent het nota bene hagelstenen. De echte hemel is nog het best te omschrijven als een masochist die je af en toe bruin streelt en je dan in je gezicht slaat met harde regen.
Dus als het dan een stralende dag is, voelt het in zo’n verregend land onacceptabel om niet naar buiten te gaan. Ik ben die acute hitte ongewoon. Meer dan 22 graden en ik raak in paniek. Mijn huid sist en protesteert door de zonnebrandcrème heen, maar als ik me bedek ga ik hyperventileren. Wanneer ik vanachter mijn raam het felle zonlicht op het metaal van de geparkeerde auto’s zie ketsen, voel ik de zomer op een prettig afstandje. Een siesta, je winterkleren in bananendozen tapen, een docu kijken; er is zoveel te doen in de schaduw van je eigen dak.
De realiteit van zweetbillen op een terras, zeulen met je totaal onnodige trui of het commentaar van onbekenden dat je ‘wel een beetje verbrand bent he’ staat in contrast met het vrolijke gevoel dat ik krijg als ik de gordijnen opentrek en ontdek dat het een warme dag zal worden. En andersom. Ik zie een grijs wolkendek en ik baal, maar als ik buiten sta in mijn Hema sjaal, voel ik me heerlijk. Misschien had Erwin Krol het stiekem over mij.
Beter een verre vriend dan een slechte buur: kijk veilig vanuit het raam naar vrolijke zonnestralen en vermaak je met verwarde voorbijgangers in kippenvel of zweetdruppels.