Wanneer je je fiets meermaals verliest, wordt het tijd het heft in eigen handen te nemen. Een kort verhaal over de opkomst en ondergang van een delinquent door Claartje Chajes.
Als ik het zelf niet was, zou ik haar een mooi personage vinden: de kleine crimineel. Ze leefde zo’n dertien jaar in mij. Een tumor van de adolescentie. Goed of kwaadaardig, daarover kun je twisten. Ze zat ergens tussen gezond verstand en listige lust, op een plekje ter hoogte van mijn navel. Op het hoogtepunt bekeek ik de wereld dankzij haar door een bril die scherpstelt op het slot van een fiets. Het slot als toegangspoort naar de wereld op twee wielen.
Ik heb geen idee hoe je een fietsslot openbreekt. De kleine crimineel had dat ook niet. Wat ze wel wist, is dat er op massale parkeerplekken altijd wel een tweewieler zonder slot te vinden was. Meestal had een dief eerder de AXA-ring al ontmanteld of de ketting doorgeknipt. Als de kleine crimineel er één meenam, maakte dat niet uit. De vorige dief had die fiets immers tot gestolen ding vervormd.
De kleine crimineel was het gevolg van een reeks oorzaken: als zestienjarige Eindhovense reed ik op een prachtfiets met handenvol versnellingen. Deze trots werd me bruut ontvreemd en ik kwam in de afdankertjesfase. Eerst op de ‘stabiele gezellig’ die mijn moeder na jaren trouwe dienst doorgaf. De gezellig verdween op de parkeerplaats van het plaatselijke station. Niet veel later nam een dief de vijftigjarige omafiets van mijn grootmoeder mee, terwijl ik in de bioscoop zat. De robuuste klassieker van mijn vader rammelde ik met mijn onbezorgde rijstijl in de maanden die volgden total loss. Het ging allemaal vanzelf.
Onderweg van stad naar huis, zag ik op een zorgeloze zomerdag mijn moeders gezellig bij het station staan. Een paar seconden later werd de kleine crimineel geboren. Ze fluisterde dat ik de fiets naar de bewaakte stalling moest sjouwen, onder het mom ‘sleutel vergeten’. Mét bonnetje was het logisch om het slot vervolgens open te laten snijden. Ik zou een week later immers mijn sleuteltje verloren zijn. Zo gezegd, zo gelukt.
De kleine crimineel hielp me handig in de jaren die volgden. Ik hoefde bijna niet te kijken om te weten dat ik beet had. Wel bleef ik wat bibberig. Hoe gestroomlijnder de fiets, hoe groter de opluchting als een andere dief me de schat weer afhandig maakte.
Toen het fietsenplan in mijn leven kwam, hield de kleine crimineel het voor gezien. Bij een baan voor de Amsterdamse De Regenboog Groep mocht ik brutosparen voor een degelijk stads ding. Jaar dertig van mijn leven kwam in zicht, een braaf leven moest kunnen. Ik ontdekte: niets is zo zalig als stevig en legaal. Toch voel ik nog steeds fantoompijn als ik een fiets zonder slot zijn noodlot tegemoet zie gaan.