Tijdens een spelletje Never Have I Ever kan de hoofdpersoon van dit verhaal een nare gebeurtenis uit het verleden niet loslaten. 'Ik heb nog nooit iemand vermoord. Hoe zouden ze kijken als ik dat zeg?'
‘Ik heb nog nooit iets gesnoven,’ roept iemand. Vier van de tien mensen drinken. Ik neem ook een slok, hoewel ik dat eigenlijk niet zou moeten doen. Dan zegt de volgende: ‘Ik heb nog nooit een verkeersovertreding begaan,’ en iedereen drinkt.
Ik denk hard na over wat ik kan zeggen zodra ik aan de beurt ben. We zitten in een kring in de keuken van ons studentenhuis. Een paar huisgenoten hebben wat vrienden meegenomen. Een van hen zit recht tegenover me. Helga heet ze.
Het idee is dat je drinkt als je iets wél hebt gedaan. Alsof je je schaamt voor je stoute gedrag en uit ongemak een slok neemt. Maar wij schamen ons niet echt, wij zijn juist trots op onze escapades, dus bij onze variant mag je ook iets roepen wat je zelf juist wel hebt gedaan – als je daarna maar drinkt. Dus als Sofie, de huisoudste, zegt dat ze nog nooit onveilige seks heeft gehad, dan drinkt ze zelf, en ik ook.
Ik heb nog nooit iemand vermoord. Hoe zouden ze kijken als ik dat zeg?
Ik heb nog nooit iemand vermoord. Hoe zouden ze kijken als ik dat zeg? Dan drinkt er natuurlijk niemand, en beweeg ik voorzichtig mijn glas naar mijn mond, terwijl mijn ogen glinsteren.
Ik kijk naar Helga. Ze is niet bepaald mooi, maar toch. Ze heeft iets.
Vergiet is aan de beurt, hij woont direct links van me. Hij weet niets te bedenken.
Sofie spoort hem aan, zegt dat het niet uitmaakt wat hij kiest. Dat er niets is om je voor te schamen.
‘Ik heb…’ begint hij. Hij heet natuurlijk niet echt ‘Vergiet’, maar zo wordt hij hier genoemd en hij heeft zichzelf nooit aan me voorgesteld. Het is een simpele, aardige jongen. Misschien dat ik in de toekomst wel wat met hem zou kunnen delen, zou durven vertellen over hoe het was, thuis. Dan zou ik het ijs kunnen breken door te vragen naar zijn echte naam en hoe hij aan die bijnaam is gekomen.
Eindelijk schiet hem iets te binnen: ‘Ik heb nog nooit iets gestolen.’
In ieder geval krijg ik enorm veel zin om in haar klaar te komen zodat ik het allemaal even vergeten kan.
Ik kijk naar Helga, die een slok neemt. Misschien zijn het haar neusgaten. Die zijn te wijd, vooral als ze lacht. Of het zijn haar bolle wangen. In ieder geval krijg ik enorm veel zin om in haar klaar te komen zodat ik het allemaal even vergeten kan.
Ik zou kunnen zeggen: ‘Ik drink op Helga’s verhaal,’ zodat ze vertelt wanneer ze dan iets gestolen heeft. Maar ik wil haar niet in verlegenheid brengen – straks is ze een kleptomaan.
Het meisje links van me is aan de beurt. Hierna ben ik. Ze zegt dat ze nog nooit in Azië is geweest en drinkt dan zelf, zodat iedereen weet wat voor een fantastische reiziger ze is. Volgens mij is ze de scharrel van Vergiet.
Er valt een stilte. Ik kijk omhoog, doe alsof ik nadenk. De lamp die boven de tafel hangt heeft een goedkope kap in de vorm van een rugbybal. Ze hangt aan een koord aan het plafond.
‘Ik heb nog nooit een trio gehad,’ zeg ik, maar eigenlijk wil ik zeggen: Ik heb nog nooit iemand gevonden die zich heeft opgeknoopt. Ik heb nog nooit geprobeerd de strop los te halen, met mijn trillende handen, vechtend tegen de tijd, boven het gegorgel uit.
Helga neemt een voorzichtig slokje. Helga heeft een trio gehad.
Ik zet mijn glas aan mijn mond, en voordat ik een teug neem zeg ik: ‘Helga, ik drink op jouw verhaal.’
Ik moet rustig aan doen, straks haal ik werkelijkheid en fictie weer door elkaar.
Terwijl ze vertelt luister ik niet eens, ik kijk alleen maar naar haar neusgaten.
Dan is de volgende aan de beurt en ik drink. Alweer. Ik moet rustig aan doen, straks haal ik werkelijkheid en fictie weer door elkaar. Val ik door de mand. Misschien kan ik beter even naar het toilet, zodat ik daar mijn bierflesje leeg kan gooien en het kan vullen met water. En terwijl het flesje dan volloopt zeg ik wat ik eigenlijk zou willen zeggen. Ik heb nog nooit mijn vader begraven.
Dan zegt Sofie: ‘Is iedereen nog voorzien?’ Ze kijkt mij aan. ‘Nog een biertje?’
Ik knik.
Ze vindt me zo’n gevoelige, lieve jongen. Dat zei ze gisteren nog, toen we samen de afwas deden. Daarom heeft ze me ook tegenover haar vriendin gezet, tegenover Helga, ik weet het zeker. Zo’n lieve vent verdient toch een leuke vriendin?
Bij elke zwaai tikten zijn voeten tegen de stoel die hij onder zich had weggetrapt. Een doffe tik.
Het bungelen was het ergst. Dat-ie niet stil hing, ook niet nadat het gespartel was opgehouden, maar dat hij nog zachtjes heen en weer schommelde terwijl ik ernaast zat. Bij elke zwaai tikten zijn voeten tegen de stoel die hij onder zich had weggetrapt. Een doffe tik.
Ik hoor die tik ook nu Sofie mij een biertje aangeeft. Ik plop de dop eraf en beweeg het flesje richting Helga. Ik geef haar een knipoog terwijl onze glazen elkaar met een harde tik raken. Geen dikke knipoog, zoals botte kerels die geven, maar een subtiele, kleine. Het type knipoog dat gevoelige jongens geven, die lief tegen haar zullen doen als zij met ze naar bed gaat. Jongens met diepe, geheime gevoelens.
Het kan zijn dat ik me vergis, maar volgens mij knipoogt ze terug. Na dit spelletje gaat ze naar huis en het zou helpen als ik mee mocht. Ze heeft nog één zetje nodig, ik moet nog een gevatte opmerking maken. Had ik maar geluisterd toen ze vertelde over haar trio.
Als je iemand hebt laten sterven, dan drink je.
Maar ik weet geen gevatte opmerking en het wordt donkerder in de keuken en de lamp boven de tafel heeft niet meer de vorm van een rugbybal, maar van een hoofd. Iemand zegt: ‘Ik ben nog nooit betrapt tijdens de seks,’ en weer drink ik. Niet omdat ik ooit ben betrapt, maar omdat ik iemand heb laten sterven. Als je iemand hebt laten sterven, dan drink je.
Sofie zegt dat dit de laatste ronde is. Iedereen bedenkt zijn meest vunzige variaties en ik drink op willekeurige momenten.
Vergiet weet weer eens niets te zeggen, totdat hem iets leuks te binnen schiet. Hij zegt: ‘Ik heb nog nooit iemands leven gered.’
Niemand drinkt.
Terwijl we de biertjes opruimen bedenk ik me dat Helga het type meisje is dat graag in haar jas wordt geholpen. En dat mannen die haar in haar jas hebben geholpen, haar ook mogen helpen met het uittrekken van haar broek en dan haar slipje. Snel loop ik naar de gang. De jas met de bontkraag moet de hare zijn.
Ze draait zich om, glimlacht verrast naar me met haar te kleine mond tussen dikke wangen. Ik moét mee. Die paar seconden dat ik zuchtend op mijn hoogtepunt ben houdt het tikken op, hoor ik even geen gegorgel meer. Dus vraag ik: ‘zin om te gaan zwemmen in het donker?’
Ze doet haar jas dicht. Kijkt me aan.
En dan zegt ze: ‘Ja. Leuk. Dat heb ik nog nooit gedaan.’
Werner de Valk (1988), deels opgegroeid op Ameland, is zoon van twee dominees, die op hun beurt ook weer domineeskinderen zijn. Van schrik studeerde hij psychologie en vervolgens neurowetenschappen. Dat hielp niet. Zijn korte verhalen zijn verschenen in Op Ruwe Planken, op Passionate Platform, en in de longlist-uitgave van de Grote Lowlands Schrijfwedstrijd 2016.
Rosanne van Leusden is illustrator, wonend en werkend in Amsterdam.