Julia de Dreu heeft een ingewikkelde relatie met haar eigen verlegenheid. In een driedelig essay onderzoekt ze de weg naar een succesvol verlegen leven. In dit eerste deel schrijft ze een brief aan de schrijver van een zelfhulpboek over verlegenheid.
Ik zit op de fiets naar huis, uitgeteld na een intensieve tekstbespreking waarin ik niets heb gezegd. De volgende keer moet ik meteen bij binnenkomst mijn mond opentrekken, dan voelt de stap niet zo groot als ik dat later nog eens wil doen. Halverwege het gesprek nieste ik wel een keer, waarna de groep me gezondheid wenste en ik mijn best deed de orde zo snel mogelijk weer te herstellen (door mijn mond te houden).
Met tweeëntwintig jaar ervaring in het zwijgen bekleed ik een expertpositie, en die laat ik moeilijk los. In een poging mijn verlegenheid te begrijpen lees ik het zelfhulpboek Verlegen, nou en! van Bernardo Carducci. Ik hoop dat het zal opluchten meer over mijzelf te weten.
Ik schreef de Amerikaanse psycholoog een brief:
'Beste Bernardo,
De bibliotheek had je boek weggestopt in het magazijn. Dat doen ze alleen met boeken die niet vaak geleend worden, volgens mij. Daarmee wil ik niet zeggen dat je boek faalt, maar dat het onderwerp waarover je schrijft gewoon niet zo populair is.
De reden dat ik je boek nu uit het magazijn heb laten plukken, is dat ik van de artikelen op het internet niet gelukkig word. Ze zijn ofwel buitensporig positief over verlegenheid (want we zijn superinlevend en creatief en trouwens, extraverte mensen overschatten hun eigen populariteit) of ze zetten verlegenheid weg als een psychische ziekte die, als je niet acuut naar de psycholoog rent, zal uitgroeien tot een sociale angststoornis.
Om eerlijk te zijn vind ik zelfhulpboeken een beetje vies, vooral als er zinnen in staan als ‘Laat mij de weg voor je uitstippelen en je gids zijn.’ Toch heb ik ook bewondering voor het schaamteloos omarmen van clichés. Jij hebt oprecht het beste met me voor. Als er clichés voor nodig zijn om dat te onderstrepen, dan moet dat maar zo zijn.
In de trein sloeg ik je boek open op het hoofdstuk ‘Succesvol verlegen’. Naast mij zat een man verveeld door zijn Spotify-afspeellijst te scrollen. Hij luisterde Radiohead. Ik wilde niet dat iemand die naar Radiohead luistert erachter komt dat ik een zelfhulpboek over verlegenheid lees. Ik sloeg meteen de eerste bladzijde om, verhulde zo de titelpagina en las in vals gewaarborgde privacy verder. Daar schreef jij dat verlegen mensen in extreme mate bezig zijn met wat anderen van hen vinden, terwijl zij vaak helemaal geen mening hebben over de verlegene in kwestie. Hoe heb je zo snel een plek in mijn zelfbewustzijn verworven?
Aan de meeste van je tips heb ik niets. Ik voel niet de behoefte om in de supermarkt mijn sociale vaardigheden te toetsen (en uiteindelijk verbeteren!). De kunst van het converseren interesseert me niet. Je schrijft dat verlegenheid niet hetzelfde is als sociale angst. ‘Dat laatste is een ongerust, nerveus gevoel voorafgaand aan een sociale situatie, wanneer je onvoldoende vertrouwen hebt in de afloop van de situatie. Verlegenheid wordt ook vaak verward met introversie, maar introverte mensen hoeven niet altijd verlegen te zijn.’ Volgens de Britse hoogleraar Joe Moran, schrijver van het boek Shrinking Violets, is het verschil dat verlegenen wel sociaal zouden willen zijn, maar het ze niet lukt, terwijl introverten de behoefte simpelweg niet voelen.
‘Wat het wel is,’ schrijf jij, ‘kan worden omschreven als een onbehaaglijk gevoel en de geremdheid die zich voordoen in aanwezigheid van anderen. Het uit zich het duidelijkst in stilte. Bedeesdheid. Blozen. Stotteren. De term geremdheid heeft betrekking op openlijk verlegen gedrag dat je kunt zien: niets zeggen, je terugtrekken van mensen en situaties die verlegenheid oproepen.’
Zelf ervaar ik verlegenheid als een verlammend zelfbewustzijn dat opspeelt in het bijzijn van anderen – vooral in groepen – en nieuwe situaties, als het onbeholpen compenseren voor lichamelijke aanwezigheid. Als ik praat ben ik bang dat ik door de mand val, want over woorden kun je oordelen. In stilte verschuilt zich de illusie van rake observaties en diepzinnige gedachten. Mijn verlegenheid is kortsluiting: ik wil niet door de mand vallen, maar ik wil wel gezien worden.
Je schrijft dat verlegenheid resulteert in een diepe kloof tussen het ideale zelf en het ware zelf. Het dichten van die kloof zit ‘m volgens jou niet in het veranderen van de identiteit, maar in het maken van andere keuzes. De verlegene zou uit zijn zelfbeschermende rol moeten stappen en in volle overtuiging buiten de comfortzone treden, om te kunnen concluderen dat het eigenlijk wel meevalt. Al heb ik moeite met het begrip comfortzone – heb ik er wel een? En zo wel: is mijn comfortzone niet zeer fluïde? – ik begrijp wat je bedoelt.
Bernardo, ik zal mijzelf die comfortzone uit sleuren.'