Samen met Nils en zijn vriendin Sofie maak ik een fietstocht. Om ons heen liggen de gortdroge aardappelvelden te twijfelen of ze nog oogst zullen voortbrengen, vogels pikken de nog niet volledig verschrompelde resten van het land. Het is heet, maar de allerheftigste hitte van de zomer is voorbij. Dit is nahitte – we fietsen in de nahitte naar de plek waar Nils werkt. Plotseling raakt Nils van de weg en fietst de berm in. Dat is mijn schuld, drie naast elkaar op een fietspad is nooit een goed idee, ik hoor het mijn moeder zeggen, ik reed ook veel te breed. ‘Hee!’ roept Nils naar mij. ‘Doe eens niet zo idi-idi-idioot!’
Nils kan goed mensen nadoen. Dat deden we vroeger al, op school. Hij zette de stem op van een docent, kon er precies de juiste trilling in leggen. ‘Hallo ik ben Trrrix de Groot, ik ga jullie de algebrrraïsche vergelijking uitleggen,’ zei hij dan. Wij sloegen dubbel van het lachen. Onbekende mensen kon hij ook goed imiteren – dan trok hij een houding en een grimas over zich heen en wist je direct zeker dat die van íemand moesten zijn. Dat ergens een man of vrouw voor heel even een exacte kopie had.
Sinds een paar jaar werkt Nils als begeleider op een woon- en werkgemeenschap voor mensen met een verstandelijke beperking. Hij doet nu geen docenten meer na, maar de bewoners van de gemeenschap.
Nils is er als stagiair begonnen, fietste jarenlang door weer en wind en weilanden elke ochtend naar die verstopte plek in het groen, en terwijl de jaren verstreken werd hij langzaam zelf een bewoner. Als hij bij me komt eten maakt hij een biertje open en roept hij: ‘Deze fles is hélemaal van mij hélemaal van mij hélemaal van mij! Lekker hoor, lekker hoor. Cola, cola.’ Hij trekt zijn schouders op en kijkt schichtig. Ik ben niet meer verrast, ik weet dat hij een bewoner nadoet, waarschijnlijk eentje met wie hij die dag intensief heeft gewerkt.
Inmiddels ken ik de meeste bewoners. Ik heb ze nog nooit ontmoet, ik ben zelfs nog nooit in de gemeenschap geweest, maar Nils heeft bijna alle mensen met wie hij werkt weleens laten zien. Er is een vrouw die schaterlacht, telkens weer, om iets dat alleen in haar hoofd bestaat. Een man die keer op keer zijn hoofd naar je toebuigt en fluistert: ‘Deze meneer gaat jou een groot geheim vertellen.’ Een jongen die zo gefixeerd is op koffie dat hij als een zakkenroller halflege kopjes achter ruggen vandaan snaait. En zijn lievelingsbewoner, een oude man die steeds weer roept: ‘Doe eens niet zo idi-idi-idioot!’ Omdat Nils mij al sinds we klein zijn Idi noemt, hoor ik die het regelmatigst.
Zoals het imiteren jaren geleden onze manier was om mensen te doorzien, te leren kennen, te vangen (we woonden in een klein dorp, zoveel mensen zagen we niet), zo is het nu Nils’ manier om dichter bij zijn bewoners te komen. Dat denk ik althans. Om te begrijpen hoe het is om hen te zijn. Hij doet het niet expres, er gaat niks showerigs, niks voor-schut-zetterigs vanuit. Het nadoen komt vanzelf.
We zetten onze fietsen neer bij de personeelsingang. Er is een festival aan de gang, we horen de muziek al, bij aankomst krijgen we polsbandjes van twee bewoners. Als we met een ijsje onder een boom zitten komt er een man naar me toe. Hij buigt zich tot bij mijn oor: ‘Deze meneer gaat jou een groot geheim vertellen,’ zegt hij. Zij ogen zijn groot en blij. Ik draai me stomverbaasd naar Sofie. Het is Nils die me net wat in mijn oor gefluisterd heeft.
Later, als we samen met de bewoners dansen op liedjes van de band, zie ik vanuit mijn linkerooghoek Nils een kopje koffie bij een dame wegtrekken. Aan de rechterkant, naast het kraampje met cake, staat Nils zielsgelukkig te verkondigen dat deze cake hélemaal hélemaal hélemaal van hem is. Kort daarna barst achter mij Nils in een schel schaterlachen uit.
Hoewel Nils steeds bij ons blijft, zie ik hem over het hele terrein lopen, in alle steegjes van de gemeenschap staan. Ik word gek. Waar ik ook kijk: Nils Nils Nils. Heeft hij al die tijd zijn bewoners geïmiteerd, of imiteren zij hem? Ik denk aan de negentien jaar dat we nu vrienden zijn. Hoe ver is Nils van me afgedreven? Ken ik Nils nog wel?
‘Nils!’ roep ik. ‘Nils?’ Ik lach trillerig, het is een soort hinnik.
Dan hoor ik naast me precies dezelfde hinnik. Iemand imiteert mij foutloos. Daarna een klap op mijn schouder en een grote jongensgrijns. ‘Idi-idioot!’
Iduna Paalman (1991) is Hard//hoofdcolumnist. Haar poëzie en korte verhalen verschenen o.a. in De Gids, Revisor, Het Liegend Konijn en NRC Handelsblad. Ook schrijft ze voor het toneel en werkt ze als docent. In 2016 won ze de Grote Lowlands Schrijfwedstrijd. Bij uitgeverij Querido werkt ze aan haar poëziedebuut. // iduna@hardhoofd.com
Daphne Prochowski is een illustrator uit Groningen. Haar werk is te omschrijven als kleurrijk en verhalend.