Trudy Kunz schreef jarenlang voor onder andere Libelle en Marie-Claire, maar nu is ze met pensioen. Om de week verschijnt haar pensioencolumn, afgewisseld door de column van haar mede-pensionado Loes de Fauwe. Dit is Trudy's debuut. Ze begint bij het begin: haar eerste column gaat over de geboorte van haar schrijverschap.
Mijn liefde voor het schrijven dank ik aan opa van moederszijde. Als ik opa zeg bedoel ik natuurlijk ‘grootvader’: ‘opa’ ervoer hij als een scheldwoord. Wie hem per ongeluk zo noemde, kon op een bars gezicht en een dreigend opgeheven wijsvinger rekenen – voor een schuchter kind als ik reden genoeg om me nooit te vergissen. Nee, echt aardig was hij niet, maar behalve dat hij bloedstollende verhalen uit zijn duim kon zuigen, lag zijn grootste aantrekkelijkheid in het feit dat hij ‘stukjes’ schreef.
Als geboren en getogen Delftenaar en gewezen suppoost bij museum Het Prinsenhof, kende hij de geschiedenis van zijn stad op zijn duimpje en de Delftsche Courant had hem ooit gevraagd zijn kennis in wekelijkse stukjes te vatten. Nu omvatte grootvaders cv, behalve de lagere school en zijn werk bij Het Prinsenhof, slechts een opleiding tot schoenlapper en een cursus Esperanto, dus grammaticaal lieten zijn schrijfsels nogal te wensen over. Dat werd echter ondervangen door zijn schoonzoon - mijn vader - die als ambtenaar bij het Kadaster foutloos Nederlands schreef en zich vrijwillig had opgeworpen als zijn redacteur, zodat men bij de Courant altijd vol lof was over de hoge kwaliteit, zowel inhoudelijk als taaltechnisch, van grootvaders bijdragen. Al na zijn eerste, door mijn vader met de hand geschreven productie, bezorgde men hem dan ook een echte schrijfmachine – de eerste in de familie en in die naoorlogse jaren een kostbaar bezit.
Iedere ochtend, zodra grootvader zijn warme havermoutpap had gegeten, tilde de inwonende huishoudster de machine voor hem van de boekenkast en plaatste hem vol ontzag op de met kranten en brillenkokers bezaaide eettafel. Dan spuugde hij in zijn handen, schraapte zijn keel en begon te typen.
Als de huishoudster ’s zomers vakantie had, moest mijn moeder voor hem zorgen en ik ging mee. Zo was ik twee weken lang getuige van het fascinerende schrijfproces. Terwijl ik op de grond met schriftjes en potloden in de weer was, keek ik vanuit mijn ooghoeken toe hoe grootvaders vingers heen en weer dansten over die zwarte rondjes. Het veroorzaakte een nerveus getik en gerammel dat, als hij er eenmaal de vaart in zette, steeds eerder werd onderbroken door een tingeltje, gevolgd door een doffe slag die de tafel licht deed schudden. 'Man, je hart!' zei mijn moeder soms. Het klonk eerder bestraffend dan bezorgd. Zelf zat zij, aan het hoofd van de tafel, minstens zo snel en zo hard met haar breipennen te ratelen. Haar onderkaak stak daarbij licht naar voren, wat betekende dat je haar beter niet kon storen.
Grootvader gunde zich slechts af en toe een pauze om de brand in zijn uitgedoofde Hofnarsigaar te steken. Mijn moeder legde haar breiwerk pas neer als de klok in de gang twaalf sloeg. Dan zette zij in de keuken een paar pannetjes op het vuur en even later aten we – ik tegenover grootvader - zwijgend ons stukje vlees, groenten en een paar aardappelen met jus. Voor grootvader volgde dan nog een bordje vla – ‘hier, voor je botten!’ - waar hij duidelijk niet om had gevraagd. Terwijl mijn moeder gespannen toekeek, lepelde hij de klonterige massa tergend langzaam naar binnen, waarbij hij steeds mijn blik probeerde te vangen om dan, zodra ik hem aankeek, ostentatief zijn neus dicht te knijpen. Op dat soort momenten miste ik ineens mijn vader. Gelukkig was het hoogtepunt van de dag nu dichtbij. Terwijl mijn moeder met veel lawaai de tafel afruimde, nodigde grootvader mij uit bij hem op schoot te klimmen. Vanuit die positie mocht ik, voordat hij zijn middagdutje ging doen, heel even met de Olivetti spelen.
Papier was blijkbaar een schaars goed in die tijd, want ik mocht er alleen ‘droog’ op oefenen. Geen nood. Alleen al het simpele indrukken van een toets, met als wonderlijk gevolg dat zich pal onder mijn neus, op een niet te voorspellen plek, één armpje ophief, gaf mij een ongekende sensatie van geluk. Zo moeten kleine jongetjes zich voelen wanneer zij, op schoot bij hun vader, voor het eerst het stuur van een auto beroeren. Vanaf dat moment is er nog maar één ding dat zij echt willen: autorijden en over de wegen stuiven.
Ik wilde alleen nog maar tikken.
Trudy Kunz werd in de jaren tachtig en negentig bekend door haar werk voor Libelle en Marie Claire. Voor Plus Magazine was zij bijna vijftien jaar columniste. Zij publiceerde meerdere interviewbundels en in 2013 verscheen haar eerste roman, Kroniek van een bange liefde. Als pensionado zonder pensioen verdeelt zij haar tijd, net als daarvoor, tussen schrijven, schilderen en ander (on)nuttigs.
Reinout Dijkstra is illustrator uit Zwolle. Hij maakt tekeningen, schilderingen, foto's en soms ook nog een klein tekstje. Zijn werk is geaard in zijn eigen ervaringen, hij geniet van dingen als lichtval, kleur en is niet vies van een grapje.