Niemand wil gezien worden met zweetplekken onder de oksels. Maar waarom doen we daar eigenlijk zo ontzettend moeilijk over? Emy verkent het taboe.
"Heb jij toevallig een deodorant bij je die je gewoon laat zweten?" Ik had niet gedacht dat ik zoiets ooit nog zou vragen. Vanaf de middelbare school had ik een strijd gevoerd tegen zwetende oksels, die nu eindelijk beslecht leek in mijn voordeel: ik had de perfecte deodorant gevonden. Niet alleen hield ‘ie mijn oksels kurkdroog, hij was ook nog eens van de natuurwinkel, wat (wetenschappelijk gezien ongefundeerde) angsten over het verband tussen antiperspirantgebruik en kanker suste: iets van de natuurwinkel moet wel gezond zijn. Maar na een week op vakantie in Italië voelde het tegennatuurlijk en onnodig om niet te zweten. Het voelde onmenselijk. Ineens vroeg ik me af: waarom doen we zo ontzettend moeilijk over zweetplekken in t-shirts, truitjes en overhemden?
Stom genoeg had ik me dat nooit eerder serieus afgevraagd, terwijl mijn eigen zweettaboe compleet sociaal geconditioneerd is. Ik voel geen fysieke afkeer als ik zweetplekken bij iemand zie, maar ik kan me wel levendig momenten herinneren dat een klasgenoot me op zweetplekken bij een leraar wees en daarbij een geluid als "ieuw" of "getver" uitstootte. Dat lag niet aan de geur (er viel niets te ruiken), het lag puur aan het feit dat het textiel verraadde dat de oksels van de leraar vochtig waren. Oké, registreerde ik: natte oksels = reden om uitgelachen te worden, ten alle kosten natte oksels voorkomen.
Het taboe op zweten is zo algemeen dat een internetzoektocht naar ‘sweating’ en ‘taboo’ talloze verschillende tips oplevert om van je zweterigheid af te komen. Slechts één iemand die zich afvraagt waarom we zweet eigenlijk erg vinden en geen enkel antwoord op die vraag (gelukkig wel wat mensen die benadrukken hoe gezond zweten is).
Dan dus maar een kleine eigen analyse. Als je bedenkt welke vormen van zweet we niet of niet zo erg vinden en welke we vreselijk vinden (zie: Tabel 1), komt er snel een patroon naar voren. Het is slechts onder een beperkt aantal condities sociaal geaccepteerd om te zweten: fysieke inspanning en hitte van buitenaf. Seks vormt nog een tussenconditie, waarbij een beetje zweten voor veel mensen opwindend zal zijn, maar gedruppel en gespat naar het onacceptabele neigt. Neigt, zeg ik, want zolang je niet in de porno-industrie werkt en geen wetten overtreedt hoeft zoiets pietluttigs als overdadig zweten geen probleem te zijn, als je maar iemand weet te vinden die jouw lichamelijke eigenaardigheden juist charmant vindt of op z’n minst vergeeft (en wat is liefde anders dan iemands lichamelijke eigenaardigheden charmant vinden of op z’n minst vergeven).
Een bioloog zou hierbij nog een verhaal kunnen ophangen over apocriene en eccriene zweetklieren: apocriene zweetklieren worden pas actief in de puberteit en mondden uit in haarzakjes. Zij bevinden zich dan ook voornamelijk rond je geslachtsorganen en in je oksels. Misschien dat die associaties met geslachtsrijpheid en haar op gekke plekken - het verlies van kinderlijke onschuld - op enig niveau bijdragen aan het vies vinden van okselzweet, of zelfs aan het vies vinden van oksels. Daarvan zou ik zeggen: zet je eroverheen, een oksel is geen geslachtsdeel (behalve in films van David Cronenberg).
Ik ben ervan overtuigd dat als ik geen sociale normen had meegekregen, ik de zwetende man in de sauna vele malen viezer zou vinden dan de enthousiaste professor met de zweetplekken in zijn overhemd. In het gevaporiseerde zweet van die eerste man ga jij vervolgens zitten stomen. Met een beetje pech zit hij ook niet helemaal op zijn handdoek en kruipt zijn balzakzweet in de houten bankjes. En die man zweet vanuit al zijn zweetklieren, excessief, tot hij bijna niet meer kan zweten. Maar we hebben afgesproken dat dat zweet schoon is, dus gaan we maar weer rustig zitten op onze eigen natte handdoek.
Dat we ‘ieuw’ roepen bij de bezwete professor komt onder andere door Descartes en het dualisme. Descartes verkondigde in het midden van de zeventiende eeuw dat de geest of ziel een immateriële substantie is, en dat de pijnappelklier bemiddelt tussen deze ziel en het lichaam. Intelligentie hoorde volgens Descartes wel bij de hersenen, en die maakten voor hem toch echt deel uit van dat lichaam, maar het contrast tussen de hoge zetel van de ziel en het lage aardse lijf was wat we tot op vandaag van zijn splitsing hebben onthouden. Bovendien stelde Descartes met ‘ik denk dus ik ben’ intellectuele bezigheden boven fysieke bezigheden (hij was daarin niet de enige, maar hij verzon wel de beste slogan).
Illustratie: Lisa-Marie van Barneveld
Denken slaan we over het algemeen hoger aan dan bewegen. We kunnen Sven Kramer nog zo bewonderen, die bewondering gaat niet zo diep als die voor Stephen Hawking. Maar denken hoort wel een schone bezigheid te zijn. Degene die met zijn hoofd werkt in plaats van met zijn handen mag niet zweten, want we willen niet herinnerd worden aan het feit dat hij een lichaam heeft. Hij is een brein op een verder irrelevant onderstel (noem het een stokje, noem het wat je wil, het doet er niet toe, hij is zijn brein). Als we bewegen zijn we ons lichaam, als we in de zon liggen of in de sauna zitten zijn we ons lichaam, maar als we voor de klas staan of een artikel schrijven achter onze laptop zijn we ons brein. Ons brein is verheven, rationeel, zweetloos. Als we in onze rationele activiteiten zweten is er slechts één verklaring: gespannenheid. De president, de directeur, de natuurkundeleraar: als zij zweten is voor iedereen zichtbaar dat het stresskippen zijn, angsthazen, neuroten. Ze zijn, letterlijk, niet cool.
Zo rollen we van het ene taboe in het andere, want waarom mogen we niet gespannen en neurotisch zijn? Zonder gespannenen en neuroten was er veel minder schoonheid en techniek in de wereld, van Van Goghs zonnebloemen tot Jobs’ apple. Zonder gespannenen en neuroten zouden we wellicht nooit weggerend zijn voor alle beesten die ons op wilden eten en zouden we binnen een generatie uitgestorven zijn. Zonder gespannenen en neuroten valt er ook veel minder te lachen. Ik zou hier graag een link posten naar een geweldige sketch over okselvlekken van een heel neurotische komiek, maar als zo’n sketch al bestaat, kon ik ‘m op YouTube niet vinden. Terwijl dat gelijk de beste tip is voor wie vindt dat zijn zweet te zichtbaar is: lach erom.
Wij zijn niet van plastic, wij zijn veredelde apen. Wij zijn nerveus en wij zweten. Het meeste van wat wij doen is belachelijk. Wij hebben gekke, groteske lichamen, die van alles doen wat we zelf liever niet zo bedacht hadden, maar ja, wij zijn nu eenmaal niet alleen ons brein, wij zijn ook onze oksels.
Laat maar zien, die zweetplekken!

Emy Koopman (1985) is Hard//hoofd-redactielid, literatuurwetenschapper, psycholoog en schrijver. Haar debuutroman Orewoet verscheen in september 2016 bij Prometheus. // emy@hardhoofd.com

Lisa-Marie van Barneveld is editorial illustrator. Ze houdt van korte deadlines en moeilijke onderwerpen. Haar geheime superkracht is meer verf op haar handen/kleren/tafel/kat krijgen dan op het papier.