Vorige week stak op de Dam in Amsterdam een Iraanse asielzoeker zichzelf in brand. De volgende dag overleed hij. Het bleek dat hij gevlucht was uit Iran, omdat hij daar tegen het regime gerichte teksten had geschreven. Zijn asielprocedure liep op een dood spoor onder het verharde beleid van de nieuwe Minister van Immigratie Gerd Leers. Zijn wanhoopsdaad had echter geen politieke gevolgen: de media benadrukten dat de man 'verward' was en Leers wees op de eerlijkheid van het beleid.
Ik ken de naam niet van de man die zichzelf afgelopen woensdag op de Dam in Amsterdam in brand stak en ik weet weinig van zijn achtergronden. Wat ik wel weet is dat hij donderdag overleden is, dat hij 36 jaar was en een asielzoeker van Iraanse afkomst, die blijkbaar geen heil meer zag in het vervolg van zijn procedure. (Een eerder bericht dat de man uitgeprocedeerd was, is door de politie teruggenomen.)
Daarnaast herken ik een politieke daad als ik er een zie. Wanneer deze man zichzelf alleen zijn uitzetting naar Iran had willen besparen, dan had hij, zelfs wanneer hij geen enkele andere uitweg had gezien dan zelfmoord, zich de gruwelijke pijn van zijn zelfverbranding eenvoudig kunnen besparen door een andere manier van zelfdoding te kiezen. Bovendien heeft hij bewust het risico genomen op jarenlange verdere pijn en een leven als verminkte, door zijn daad te verrichten op klaarlichte dag, midden in Amsterdam, tussen de toeristen en de dagjesmensen.
De kans dat hij er levend vanaf gekomen was, was aanzienlijk kleiner geweest wanneer hij, ik zeg maar iets, zijn polsen had doorgesneden in een warm bad in een afgesloten hotelkamer. Openbare zelfverbranding is al sinds de monniken die zich in Vietnam in brand staken in de jaren zestig, een radicale daad die bedoeld is om de aandacht te vestigen op misstanden. De daders hopen dat hun offer het leven van anderen zal beteren.
Wellicht getuigt de air van heldendom die (nog steeds) om de zelfverbrandingen van Thích Quảng Đức (1963, tegen de Vietnamese discriminatie van boeddhistische monniken), Jan Palach (1969, in reactie op de opheffing van de Praagse Lente door Sovjettroepen) en Mohammed Bouazizi (2011, tegen de Tunesische misstanden) heen hangt, van een valse romantiek. Misschien waren zij alledrie niet goed snik. Maar dat zij zich inzetten voor wat wij beschouwen als een goede zaak, zal niemand in het openbaar betwijfelen, noch dat hun daden politieke consequenties hadden.
Wat betekent het dan nog dat de man, volgens diverse media woensdag, ‘een verwarde indruk maakte’? Hoe zou u zich gedragen, als u op het punt stond om zich in brand te steken? Zou zijn dreigende uitzetting geen weerslag kunnen hebben op zijn mentale toestand? Hebben wij dat eufemisme misschien nodig, opdat wij deze man niet serieus hoeven te nemen? Vrezen we dat het ons als beschaafd Westers land op de onmenselijke kanten van ons asielbeleid wijst – zoals eerder nog met de Schipholbrand gebeurde?
Deze vragen werden voor mij alleen maar urgenter toen ik donderdag op de website zie.nl een filmpje (‘Gerd Leers betreurt brandende man Dam’) zag waarin Minister voor Immigratie en Asiel Gerd Leers reageerde op de zelfverbranding. De minister benadrukt meermaals dat hij niet weet waarom de man zichzelf in brand heeft gestoken: “Ik ken de reden niet,” zegt hij, en: “Ik ken de achtergronden niet.”
“Het kan niet zo zijn dat we tegen iedereen die binnen komt en zegt ‘ja en anders hou ik mijn adem in of doe ik me wat aan’ zeggen: ‘Dan blijft u maar.'’’ Aldus Leers, die vervolgens ingaat op de beroepsprocedure voor uitgeprocedeerden dan nogmaals beweert dat hij “echt niet kan bevroeden wat nu de reden is geweest waarom die meneer dat gedaan heeft.”
Het zijn woorden die je alleen geloven kan als je er heel erg je best voor doet.
Wat zegt Leers nog meer? “Het is natuurlijk triest dat iemand geen uitzicht meer heeft en een einde aan zijn leven maakt, maar we hebben eerlijke procedures.” Later noemt hij de procedures ook nog "zorgvuldig".
Dat politici vaak over de uitvoering praten wanneer ze het over het beleid zouden moeten hebben, is bekend. Wat het in dit geval extra schrijnend maakt, is - behalve de badinerende toon die Leers aanslaat - dat de minister de asielzoeker zo alsnog postuum het enige machtsmiddel ontneemt dat hem restte: de radicale politieke zelfopoffering.
Het is een handige manier om niet de vragen te hoeven beantwoorden waar het hier werkelijk om gaat. Niet of de procedures zorgvuldig of eerlijk zijn, maar of ze juist zijn, of het beleid eerlijk is. Want van zorgvuldig uitgevoerde procedures die fout beleid uitvoeren, wordt het probleem alleen maar erger. Door op deze manier over de overleden asielzoeker te spreken, laat Leers zien volstrekt ongeschikt te zijn om te beslissen over de mensenlevens waar hij uit hoofde van zijn functie zoveel macht over heeft. Hij weigert te spreken over waar het om gaat en laat een schokkend gebrek aan empathie zien.
En wat is beleid nog, als je niet in kan zien dat aan de wortel daarvan het uiteindelijk de ene mens is die over de andere verantwoordelijk is, en over zijn lot beslist?
-----------------------
Naschrift
Na het schrijven van bovenstaande tekst las ik dat de naam van de man die zichzelf in brand gestoken had, Kambiz Roustayi was.
Op zondag was er een wake voor hem, georganiseerd door Vrouwen tegen Uitzetting en Platform Stop Racisme en Uitsluiting, op de plek waar zijn zelfverbranding had plaatsgevonden.
Het enige wat Kambiz Roustayi van Nederland nodig had gehad, was menselijkheid en compassie en het enige dat wij nu nog konden doen, was te proberen hem alsnog de waardigheid terug te geven die hem eerst door het regime in Iran en daarna nog eens, bij de uitvoering van het Nederlandse asielbeid, ontnomen was.
Sociaal advocaat Jelle Klaas wees er in zijn toespraak op dat asielzoekers, na een eventuele afwijzing van hun asielaanvraag, nog wel recht hebben op een beroepsprocedure, maar niet meer opgevangen worden. Vanwege hun effectieve statenloosheid kunnen ze niet in hun eigen levensonderhoud voorzien. Het Nederlandse recht laat deze mensen dus aan hun lot over.
Ineens vond ik het woord ‘zorgvuldig’, dat Gerd Leers over de asielprocedures in Nederland gebruikt had, van een intens cynisme getuigen.
Een zanger en een muzikant brachten twee liederen. Iraniërs in het publiek zongen zachtjes mee. Schuin achter me boog een man met een bril zijn hoofd, gelaten en bedroefd.
Na de laatste toespraak werden er in stilte bloemen gelegd. Iemand stootte tegen een scooter aan. Het alarm begon luid te gillen, zodat we weer wisten wat wij in Nederland echt belangrijk vinden: dat de mensen met hun poten van onze brommers afblijven.
Daarna gingen we weer naar huis. De zon scheen op het paleis op de Dam, waarvan de beeldengroep op de gevel net gerestaureerd is en weer zichtbaar voor het publiek. Op de overgebleven steigers stond groot een optimistische boodschap geschreven: ‘The palace is open again.’
Voor wie, dat stond er niet bij.
Jeroen van Rooij (1979) debuteerde in 2010 met de roman De eerste hond in de ruimte. Behalve romans schrijft hij ook poëzie, essays en literatuurkritieken. Daarnaast werkt hij voor online recensieplatform De Reactor. Hij woont in Amsterdam, in een tent op de overloop. Hij schreef eerder De Nadelen van Nostalgie op deze site.