Heeft een schrijver ook weekeinde, of is hij slaaf van zijn pen/laptop? Speciaal voor hard//hoofd duikt Merijn de Boer iedere zondag in hoofd, huid en haar van een groot schrijver. De illustraties worden gemaakt door Leila Merkofer.
Het was kwart over zes in de ochtend. Hij zat achter de tafel in de kamer, vlak bij de keuken, en staarde naar het glas rode wijn dat naast hem stond. Dat zal ik gisteravond vergeten zijn op te drinken, dacht hij, men zou het zonde vinden om weg te gooien. Hij goot de wijn in één keer in zijn keel, mompelde een gebed en zette het glas neer. Daarna staarde hij met waterige ogen naar het vel papier waarop hij het begin van een boek ging schrijven. Een boek dat alle andere boeken overbodig moest maken, met uitzondering van het telefoonboek en de bijbel.
Hij had lang geslapen voor zijn doen, op de oncomfortabele brits die ooit van een kostschooljongen was geweest. Tenminste, dat hield hij zich altijd maar voor. Daarna had hij zich gewassen met koud water, zijn tanden gepoetst totdat het pijn deed aan zijn tandvlees en wat oud brood gegeten. Vervolgens was hij achter zijn tafel gaan zitten met de kroontjespen in zijn hand.
Hij luisterde naar het tikken van de klok.
Drie uur later had hij nog niets geschreven. Wel had hij in totaal acht keer gemasturbeerd (de laatste keer kwam er een druppeltje bloed uit), nog twee glazen wijn gedronken, uit het raam gestaard en gedacht aan de twee Nederlandse knapen die een verdieping hoger bij Joop logeerden.
De avond ervoor had hij naar de ouders van de jongens gebeld met de mededeling dat ze zich zwakjes voelden en beter hier konden overnachten, “alvorens de gehele kruistocht terug naar de camping te ondernemen”. Het waren behoorlijk brutale jongens. Men zou ze eigenlijk… Hij drukte de inkt op het papier en de eerste woorden verschenen.
Nog geen vijf minuten later klonk er rumoer vanaf de buitentrap. Het geluid van zware vuilniszakken die naar beneden rolden en met een klap op het Franse plaveisel terechtkwamen. Er werd ‘au’ geroepen en nogal aanstellerig gehuild. Daardoorheen klonk het vuile, lompe en eigenzinnige gescheld van Joop. Ik houd van die man, dacht hij, vanwege zijn volstrekt originele behandeling van de Nederlandse taal. Maar hij moet me nu niet van het werk afhouden.
Hij opende de deur. De twee bijdehante jongetjes lagen op de straatstenen en keken bang naar hem omhoog. Joop stormde naar beneden en schopte de twee scheldend en schreeuwend hun erf af. “Optieften naar jullie kankercamping,” riep hij. Daarna liep hij op zijn partner af, gaf hem een zoen en omhelsde hem net zolang tot zijn Schiedamse zweetgeur de barmhartige goedertierenheid van de schrijver te zeer op proef stelde. Hij duwde hem van zich af zoals je een vieze hond van je afstoot. “Wat?!” schreeuwde Joop.
“Niets,” zei hij terwijl hij weer ging zitten. “Ik ben aan het werk.”
Joop liep naar de keuken en begon luidruchtig de afwas op te ruimen. Borden kletterden op elkaar en een pan werd met veel geweld de kast in gedonderd. Daarna kwam hij met een schoonmaakdoek naar de schrijftafel lopen. Hij verplaatste spullen en begon heel hinderlijk de tafel af te stoffen.
“Joop, zoude u uw dikke lijf elders te werk willen stellen? Ik ben een boek aan het schrijven voor mijn publiek.”
Met valse ogen loerde hij hem aan. “Je kunt helemaal niet schrijven, jij,” zei hij terwijl hij weer naar de keuken liep. “Willem Frederik Hermans, díe kan schrijven. Dat boek van hem, over het bombardement op Dresden, dat is het mooiste boek uit de naoorlogse Nederlandse literatuur.”
“Dat boek is door Harry Vulles geschreven.”
“Jij denkt dat ik niet weet door wie dat boek is geschreven? Jij denkt dat ik dom ben?” Joop had nu een afwasborstel in zijn hand die hij dreigend omhooghield.
Heilige Maria, dacht hij. Ik zou hem eigenlijk moeten verdrinken in het wijwater. Om ervan af te zijn antwoordde hij dat hij zich vergist had. Hoe zal ik deze nieuwe loot aan mijn oeuvre noemen? dacht hij onderwijl. Hij aarzelde tussen De Twee Soldaten en Knapenkracht.
Een paar minuten lang bleef het stil. Hij kwam op gang met een scène waarin tuchtiging en opvoedkunde op een heel vrome wijze hand in hand gingen. Moeder Genade, hoe lang zal deze stilte me vergund zijn, dacht hij.
Joop stond plotseling voor hem. “We gaan naar een antiekmarkt,” zei hij. Hij had zijn jas al aan.
“Ik ben aan het schrijven.”
“Nee, we gaan naar een antiekmarkt in Montélimar. Je hebt de hele ochtend al zitten schrijven.”
“Hoe kan ik in Godesnaam schrijven als jij voortdurend om me heen staat op te ruimen en domme dingen staat te beweren? Je stinkt, Joop, je stinkt en je bent afstotelijk.”
Joop vloog hem aan. Even later rolden ze vechtend over de vloer. Joop pakte het inmiddels vol beschreven papier en spuugde erop, alvorens het te verscheuren. Daarna gooide hij een tafel op het lichaam van de schrijver. Diens hoofd was op een stoel terechtgekomen en zijn kin bloedde. En toch houd ik van hem, dacht hij.
--
De komende acht zondagen is Merijn de Boer te gast bij hard//hoofd. Merijn debuteerde in 2011 met de verhalenbundel Nestvlieders. Januari 2014 verschijnt zijn eerste roman.