Frank Bloem is acht weken lang de Zondagsschrijver. Hij schrijft voor hard//hoofd een bijzondere verhalenserie over personen die worstelen met hun lichaam, of met dat van een ander. Acht verhalen die op ingenieuze wijze in elkaar grijpen. Acht verhalen die onder je huid kruipen. Vandaag deel VII: "De Bijslaap".
We hadden afgesproken in een koffiehuis in het centrum van Amsterdam. Op het moment dat ik hem in de deuropening zag staan wist ik dat hij de man was waarvan ik zou gaan houden. Eigenlijk was het een bevestiging van wat ik als vage onderstroom de voorgaande dagen met me had meegedragen. Ik zag hem, ik wist dat het waar was.
Vervolgens, de rest van het verhaal.
Van hoe we voor het eerst mijn verjaardag vierden die herfst, met tompoucen in het parkje voor mijn huis met neerdwarrelende bladeren en lange schaduwen, op de laatste warme dag van dat jaar.
Ik vind het zelf wel een echt verhaal, alleen zo jammer dat ik niet de enige ben die dit beleefd heeft. Met mij zijn er zo velen, met coiffures die kunstmatig de vroegere kleur hebben behouden. Als jonge meisjes werden we verliefd op jongens die net iets ouder waren dan wijzelf. Maar bezet.
Voor mij is het verhaal bijzonder, voor de buitenwereld niet. Voor niemand eigenlijk. Misschien later voor zijn kinderen. Ik mag ze wel. Te oud zijn ze om nog wat van me op te kunnen steken.
Haar haardos is met de invallende herfst wel mee vergrijsd, zichzelf in de gerieflijke positie wetend dat de liefde voor háár man door de wet wordt beschermd. Haar huwelijk is een bastion van waaruit ze niet meer te verdrijven is.
Als uiteindelijk onze man, dit middelpunt, enkele jaren tussen ons beiden heen en weer heeft gependeld, en als gevolg van dit forenzen zijn hart ermee stopt, dan haalt de weduwe de iets te vroeg overledene als een jachttrofee de poorten van haar kasteel binnen.
Wat ze buiten laat rotten is de herinnering aan deze liefde, die ternauwernood was opgebloeid tussen haar man en een vrouw die hem wilde geven wat hij miste.
Mijn lot, en ik wil niet zeuren, is afgeserveerd te zijn. Na de kortstondige opleving van mijn lichaam verwelk ik dan toch nog achter de kamerplanten, met als troost een hanger om mijn nek waarin zich de as van mijn minnaars lul bevindt.
Ik wil aandacht. Mijn lichaam moet bemind! Niet de herinnering aan het strelen houdt mij levend, maar het strelen zelf. Dus ik streel mezelf. Sinds zijn dood streel ik mijzelf onophoudelijk.
Het strelen is overgegaan in krabben. En nu zit ik bij u. Dokter.
IK HEB JEUK!
Ik zit hier te janken. Wat een verlies van decorum.
Als kind droomde ik ervan door indianen gevangengenomen te worden en vastgebonden te worden aan een totempaal.
DIE JEUK IS NIET PSYCHISCH.
Ik ga pas weg als er een recept uit die computer van je is gekomen.
Voor mijn part haalt je assistente er de brandweer bij.
Graag zelfs.
Ik sta op een woensdagmiddag met mijn koffers op Schiphol. Het kleine amulet hangt om mijn nek en de as van mijn overleden vriend bungelt zoals hij bij leven gebungeld heeft. Mijn koffer wordt op de band gelegd en ik ga langs grijpgrage douaniers en door slurven om me uiteindelijk in een vloeiende parabool door het luchtruim te bewegen.
Ik stap uit, slurf, douane, en treed het luchtveld uit, een droge bloedhete wereld in. De jeuk wordt erger. Door de warmte. In Amerika zijn geen indianen meer. Maar in een ander werelddeel misschien nog wel.
Beeld: Lisa-Marie van Barneveld
Ik begeef me per taxi naar de dichtstbijzijnde markt. Diverse pick-up-trucks van het merk TOYOTA rijden af en aan. Zo heb ik het mij voorgesteld. Zo presenteren mijn ontvoerders zich, voordat ze me meenemen.
Waar blijven mijn schakers? Mijn helden!
In de drukte merken ze me niet op. Ze zien me niet. Er worden spullen verkocht, er wordt handel gedreven. Alles om mij heen, maar niet om mij.
Ik gooi mijn rolkoffer op de grond. Ik doe mijn schoenen uit en ga op blote voeten op de warme bepoederde bodem staan. De jeuk wordt erger, ik ontdoe me van mijn kleding en sta daar in die warmte. Hef mijn armen omhoog, draai het dopje van het flesje waarin mijn man zich bevindt en strooi het uit over mijn lichaam, dat bekleed is met schilferende rode en jeukende striemen, en nu ook met de as, die ik in mijn poriën wrijf.
Wat strelend begon wordt krabben. Ik krab mijn man mijn huid in.
Nu zien ze me ineens wel staan.
Nu komt er ineens wel een TOYOTA pick-up-truck het pleintje oprijden, nu word ik wél geschaakt en meegenomen. Vastgebonden en overmeesterd.
Luistert u nog wel?
Denkt u aan de boodschappen?
Aan de pan die u moet vullen, aan het geld dat u aan mij verdient, aan de kinderen die u papa noemen en die nu ergens in deze stad buitenspelen. Denkt u aan uw vrouw die misschien al voor de derde keer zwanger is. Aan wat u van het weekend gaat doen, aan wat de naam van uw nieuwe kind zal zijn, aan de kleur van de auto die u van plan bent te kopen. Of het horloge. Denkt u aan uw ouders die nog bij elkaar zijn en inmiddels wel erg oud worden. Aan uw poezen waarvoor u gisteren het laatste blikje hebt opengemaakt of dat het wc papier alweer op is, of de vaatwastabletten. Misschien denkt u aan uw eindejaarslot of het verlengen van uw paspoort. Dat u bloemen moet bestellen voor uw schoonmoeder die morgen jarig is of aan de studieschuld die bijna afbetaald is. Denkt u aan de geur van uw leven? Aan het vers gepoetste leder en uw blinkende bolide. Denkt u maar fijn.
Denk maar aan de dingen die geen kwaad kunnen. Lieve, ongeschonden dokter.
Terwijl ik tegenover u zit.
Met jeukende benen en afbrokkelend decorum.
En wacht tot ik verlost word door een brandweerman.
Uit uw
Koele
Smetteloze
Grijze
Kamer.
--
Frank Bloem (1978) is beeldend kunstenaar, bedenkt corporate identities, is internetradiopionier en schrijft. Hij studeerde Beeldende Kunst aan de Gerrit Rietveldacademie en was Artist in Residence bij Het Vijfde Seizoen, AiR! en Badgast.
Lisa-Marie van Barneveld is editorial illustrator. Ze houdt van korte deadlines en moeilijke onderwerpen. Haar geheime superkracht is meer verf op haar handen/kleren/tafel/kat krijgen dan op het papier.