-Onze roep om zomerproza leverde een hoop verhalen op. We hebben vier stukken uitgezocht. Dit is "Een onderzoekje" van Kasper C. Jansen.-
Beeld: David Wasch
Op een zonnige zaterdagmiddag werd er kort aan mijn deur gebeld. Ik deed open en zag een keurig in het pak gestoken heer vriendelijk naar me glimlachen.
‘Goedemiddag! Mag ik u een paar vragen stellen?’
Ik vreesde meteen al voor een preek of poging tot verkoop van iets zonder waarde.
‘Waarvoor is het precies?’ vroeg ik.
‘Het gaat over de diertjes in en rond uw woning. Een onderzoekje. Het duurt niet lang.’
‘Vooruit dan maar,’ zei ik en liet de kleurklink los.
‘Goed. Vraag één: als u in of rond uw huis één enkel dier moest kiezen dat vervolgens door zou moeten gaan voor een bruine beer, welk dier zou dat dan zijn?’
‘Lastig, lastig,’ zei ik. ‘Maar ik denk toch dat ik voor mijn hond zou kiezen.’
‘En waarom dan wel? Of ben ik dan te nieuwsgierig?’
‘Nee hoor. Om te beginnen is mijn hond een zoogdier, net als een beer...’
‘Correct, ja, maar een dolfijn is ook een zoogdier, doch niet met een beer te vergelijken. Zijn er misschien meer overeenkomsten te vinden dan enkel en alleen het zoogdierschap?’
‘Nou, u hoeft mijn hond niet te zien om te weten dat hij harig is, net als de gemiddelde beer, en dat zijn neus een zwart dopje op zijn snuit is, zoals men dat bij beren ook aantreft. Daar komt nog bij dat mijn hond soms vrij beerachtig bromt als hij zich verveelt. Ik wil best geloven dat zoiets bij honden niet zeer gebruikelijk is, maar ik kan u niet bewijzen dat hij het doet. U zult me op mijn woord moeten geloven.’
‘Geen probleem, hoor. We gaan altijd uit van de oprechtheid van de ondervraagde. Ik denk dat u mijn eerste vraag naar tevredenheid hebt beantwoord. De tweede is moeilijker: als u in of rond uw huis één enkel dier moest duiden dat vervolgens door zou moeten gaan voor een haas, welk dier zou dát dan zijn?’
‘Deze is inderdaad wat moeilijker,’ zei ik en krabde achter mijn oor.
‘Tsja, riskerend dat u mij gemakzucht zult verwijten, laat ik mijn keuze opnieuw op mijn hond vallen. Hij heeft namelijk een flink stel oren en kan redelijk springen. Bovendien heeft hij snorharen, die in de verte aan die van een haas doen denken.’
‘Ik verwijt u niets, meneer. Tot nu toe geeft u prima antwoord op de vragen. Ik ga u het laatste en moeilijkste vraagstuk voorleggen: als u in of rond uw huis één enkel dier moest kiezen dat vervolgens door zou moeten gaan voor een havik, welk dier zou dát dan zijn?’
‘Een havik? Jeminee, nu vraagt u me toch wat. Ik heb werkelijk niets in huis wat ook maar het kleinste detail met een havik gemeen heeft. Is dat een schande?’
‘In het geheel niet. Haviken zijn nare beesten, die gemeen kunnen bijten. Ik wil u wél vragen iets dieper na te denken, want ik weet bijna zeker dat u iets over het hoofd ziet. Wat dacht u namelijk van de kwieke wezentjes die bij tijd en wijlen ongevraagd in uw tuin vertoeven?’
‘Maar natuurlijk! De vogeltjes in mijn tuin hebben tenmínste hun verenkleed, snavel en globale lichaamsbouw gemeen met een havik!’
‘Dat was een weggevertje. Stel nu dat u de vogeltjes niet mee mag rekenen. Welk dier zou dán als havik door het leven moeten?’
‘Nou, het klinkt misschien flauw, maar dat zou wederom op mijn hond neerkomen. Niet omdat mijn hond op enigerlei wijze lijkt op een havik, maar simpelweg omdat ik buiten mijn hond geen huisdieren bezit.’
‘Perfect. U heeft het in zich om een echte bioloog te worden. Als u het niet erg vindt, zou ik u graag nog één vraagje stellen.’
‘Gaat uw gang,’ zei ik, want na de havikvraag had ik het gevoel alles te kunnen beantwoorden.
‘Goed. Wat is een Foeziewoek voor dier?’
‘Niets. Zo’n dier bestaat niet. U heeft het verzonnen.’
‘En een Kombatsoe?’
‘Bestaat evenmin.’
‘Wat zou u doen, als ik uw hond zou ontvoeren, vastbinden en met, laten we zeggen, een fiets over hem heen rijden?’
‘Ik zou heel boos op u worden. Misschien zou ik u slaan.’
‘En als ik een snor had, zou uw reactie dan anders zijn?’
‘Ik betwijfel het.’
‘Dit is een ja-neevraag.’
‘In dat geval: nee.’
‘Ik noem een woord. U zegt het eerste wat in u opkomt...HAVIK!’
‘U heeft iets met haviken, geloof ik. Meneer, zou u een eind aan uw interview kunnen breien?’
‘ACHTERKALF!’
‘Ik weet niet wat dat is. Meneer, alstublieft, kunnen we dit afsluiten?’
‘Wat zou u doen, als ik u met een rauwe varkenslever in uw gezicht zou slaan?’
‘Bent u dat van plan, dan?’
‘Dat vraag ik niet.’
‘Nee, dat vraag ik aan u.’
‘Waar denkt u aan bij de woordencombinatie lippenbeer-dennenboom?’
‘Nergens aan.’
‘Denkt u nog eens goed na.’
‘Nee, meneer. Dit is het einde van het onderzoek. Tot ziens!’
Vlug sloot ik de deur. Toen ging ik naar de keuken en gluurde door mijn gordijnen tot de hoekige, donkere gestalte op mijn tuinpad zich omdraaide en, met klakkende leren hakken, verdween achter de haag van de buren.
Kasper C. Jansen