De lange man die uit de zak gekropen kwam leek in de verste verte niet op Rupert, al was het maar omdat hij zeker een kwart eeuw ouder moest zijn. Toch kwam zijn rood aangelopen gezicht mij wel degelijk bekend voor. Hij had het duidelijk benauwd gehad, de glazen van zijn montuurloze bril waren helemaal beslagen. ‘Wat zijn dit voor praktijken?’ proestte hij, terwijl hij met zijn handen zijn stropdas glad streek. Ik keek Balthasar verbaasd aan, die vol trots terugkeek. ‘Dit is Rupert helemaal niet,’ piepte ik. ‘Jawel,’ zei Balthasar geruststellend, ‘je hebt hem gewoon lang niet meer gezien.’
Het was waar dat ik Rupert lang niet meer gezien had. De laatste keer dat ik mij in zijn gezelschap bevond was in Artis, waar we erotische gedichten zouden gaan schrijven in het reptielenhuis. We spraken regelmatig af om poëzie te produceren op plekken waar dat niet voor de hand lag, zoals bij de zuivelproducten in een Albert Heijn, of onder de tijdschriftentafel van een kapsalon. Zo dachten wij de talrijke clichés die het leven rijk was te kunnen omzeilen en daadwerkelijk tot iets te komen wat voorheen niet bestaan had. Nadat we naar onze smaak genoeg gedichten geschreven hadden, scheurden we ze uit ons notitieboekje en aten ze op. Zo werd dat wat nog niet bestaan had een deel van onszelf en verdween uiteindelijk in de riolering, dat machtige netwerk dat alle mensen met elkaar verbindt. Als we niet spijbelden zaten Rupert en ik papierscheten te laten in de klas. We wilden luchtig leven, maar onze ambities lagen zwaar op de maag.
Het reptielenhuis bracht geen erotische gedichten. Rupert had kaaskoekjes meegebracht, maar ik had geen trek. De eindexamens stonden voor de deur en ik had het gevoel te veel tijd te hebben verdaan met verzinsels die voor dromen door moesten gaan. Rupert vond schoolwerk een belediging voor het intellect. Hij accepteerde mijn stemming niet en probeerde een kaaskoekje in mijn mond te duwen. Ik wilde hem zacht in de maag stompen, maar bleek mijn kracht te onderschatten. Rupert viel achterover en botste tegen het informatiebord van de Natrix Tessellata. Van achter het glas viel geratel en gesis te horen. Ik boog mij over Rupert, om te zien hoe hij neergekomen was. ‘Sorry Rup, dat was echt niet de bedoeling,’ zei ik zacht. Tot mijn schrik zag ik dat hij tranen in zijn ogen had. We probeerden altijd de gevoelige jongens uit te hangen, maar hadden elkaar nooit zien huilen. ‘Verrader!’ brulde hij en stak een middelvinger naar mij op. ‘Je maakt alles kapot wat nog niet bestaat!’ Ik wist niet goed wat ik moest denken, laat staan zeggen. Niemand had nog aandacht voor de reptielen, alle ogen waren gericht op ons. Reptielenhuizen zijn weinig erotisch, weinig poëtisch. Eigenlijk zijn ze alleen maar tropisch warm.
De volgende dag zat Rupert niet in de klas en ook de daarop volgende dagen verscheen hij niet. Zijn telefoon beantwoordde hij niet, zijn deur deed hij niet open. Hij leek van de aardbodem verdwenen te zijn. Op een dag vertelde onze wiskundeleraar dat Rupert verhuisd was naar Almere-Buiten. Hij had een kaart bij zich die Rupert aan de klas geschreven had. Op de kaart stond ‘groeten uit Almere-Buiten’. Achterop de kaart stond: ‘Dank voor een fijne schooltijd. Ik zal jullie missen.’ Ik zag dat het handschrift niet van Rupert was. Het leek meer op dat van de wiskundeleraar.
Balthasar had een spuit uit zijn zak gehaald en stak de naald in de arm van de man die niet op Rupert leek. ‘We willen natuurlijk niet dat hij te actief wordt,’ zei Balthasar en gaf me een knipoog. ‘Dat is Rupert helemaal niet,’ piepte ik nog een keer. Ik haalde diep adem, in een poging mijn stem te verheffen. ‘Wie is dat en waar heb je hem vandaan gehaald?’ bulderde ik, bijna zoals Rupert acht jaar geleden in het reptielenhuis gedaan had. Balthasar’s glimlach verdween. ‘Ik doe nog een keer wat voor je, jongen. Maar jij mag dan ontevreden zijn, Bubbeltje is misschien wel hartstikke blij met een speelkameraad.’ Opeens dacht ik aan Annika. Zij kon elk moment terugkomen van haar etentje. Wat zou zij ervan vinden dat er een ontvoerde man op onze vloer lag? ‘Ze went er wel aan, aan mij is ze zich ook gaan hechten,’ zei Balthasar, alsof hij mijn gedachten las. ‘Maar we moeten hem natuurlijk wel netjes aan haar introduceren, dat ze niet te veel schrikt. Laten we hem tijdelijk even opbergen.’ Balthasar pakte de schouders van de hevig snurkende man en sleepte hem de woonkamer uit. Toen de man over de drempel werd getrokken zakte het brilletje van zijn neus. Balthasar schoof de bril weer terug en sleepte het lichaam verder. ‘Waar ga je naartoe?’ riep ik Balthasar achterna. ‘Wat denk jij nou?’ riep hij terug, terwijl hij de deur opendeed. ‘De meterkast natuurlijk.’
Toen Annika thuiskwam, waren alle sporen gewist van wat er die avond gebeurd was. De fotoboeken zaten weer in het kastje, in dezelfde volgorde als ik ze eruit had gehaald. Ik zat op de poef en staarde uit het raam. Balthasar bevond zich op de bank en breide fluitend een trui. Annika kwam vol enthousiasme binnen. Ze had een goede avond gehad en veel zwangerschapstips uitgewisseld met haar vriendinnen die allemaal reeds bevallen waren. ‘Wisten jullie dat een emmertje bietensap onder je bed hét recept is tegen tepelkramp?’ zei ze glunderend. Toen begon het gestommel. ‘Wat is dat?’ vroeg Annika verbaasd. ‘Vast de buren die een tafel verplaatsen,’ zei ik gauw. Maar Annika was al opgestaan en liep naar de bron van het steeds luider wordende gestommel en geklop. Uit de gang klonk nu ook een stem die zachtjes ‘hellûp! hellûp!’ zei. ‘Blijkbaar heb ik de dosis toch verkeerd berekend, nu hebben we hem niet kunnen introduceren,’ fluisterde Balthasar mij toe. ‘Dit is een ramp!’ snauwde ik terug. ‘Waarom heb ik jou ooit mee naar huis genomen?’ Toen kwam Annika terug de kamer ingelopen met grote, heel grote ogen. ‘Kan iemand mij misschien vertellen,’ zei ze op ingehouden toon, ‘wat Maxime Verhagen in onze meterkast doet?’
- Wordt vervolgd... -