Voor het Hardhoofd-feest van vorige week dinsdag (27 april) was mij gevraagd ter plekke een column te schrijven, aan de hand van woorden uit het publiek. Nu had ik zoiets nooit eerder gedaan, maar blijkbaar werd erop vertrouwd dat daar wel iets moois uit zou komen. Vijf woorden moesten de bezoekers van het feest mij geven, waarvan ik er twee mocht weigeren. De geweigerde woorden waren ‘Bangladesh’ en ‘wolkentoetje’. Uiteindelijk heb ik ze toch beide in mijn stuk verwerkt, ze slopen er zomaar in, met de laatste zelfs als ‘hoofdthema’ én titel. Ik hoorde dat de bedenker ervan glunderde van trots, omdat mijn eerste reactie op zijn woord was dat ik dat product niet kende en er dus ook niets mee kon. De andere vijf woorden die een plek in mijn column moesten krijgen waren: ‘lente’, ‘delirium’, ‘Ieniemienie’ (van Sesamstraat), ‘baard’ en ‘feminisme’. Ik kreeg die woorden aan het begin van de avond en twee uur later moest het eindresultaat door mij voorgelezen worden. Met een glas jenever in de hand is dit op het terras van Pakhuis de Zwijger in mijn opschrijfboekje ontstaan, terwijl binnen de andere programmaonderdelen voortwoedden. Ik heb besloten om voor de uiteindelijke publicatie er niets aan te veranderen, zelfs geen witregels in te voegen, en zo de ‘puurheid’ van dit ‘experiment’ te bewaren. In andere woorden: ik ben een zelfgenoegzame luie klootzak. Hopelijk werkt dit stukje associatieve stream-of-ongein niet al te verontrustend voor de ziel van de gevoelige lezer die er niet bij kon zijn. Volgende week weer een column volgens het boekje, zodat u tenminste weer weet wat u met uw leven aanmoet.
Wolkentoetje
Wat een wolkentoetje is weet ik niet, maar ik mij er van alles bij voorstellen. Zo kan ik mij in de lente van alles voorstellen, maar het leidt uiteindelijk allemaal tot niets. In plaats van het wolkentoetje naast mij neer te leggen en mij te richten op God, blijft het zuivelproduct maar door mijn hoofd spoken. Dat ik dit onderwerp - in alle blije onschuld gebracht uit het publiek; ‘omdat hij het net gegeten had’ – zo rigoureus had afgewezen, die gedachte bezorgde een draaierig gevoel in mijn maag. Ik sloot m’n ogen en probeerde m’n zinnen te verzetten. Ik zag Ieniemienie haar grijze muizenkutje vingeren, de snorharen gespannen van de concentratie. Het was lente en alles leek geoorloofd. Toen ik mijn ogen opende lag er een wolkentoetje te glinsteren op mijn navel. Wolkentoetje, wolkentoetje, waarom was ik geen bedelaar in Bangladesh? In dat geval had ik wel iets anders aan mijn hoofd dan hitsige knaagdieren. De lente lijkt wel een delirium, een energie zonder enkele gerichtheid en uitkomst. Alleen maar misselijkheid, ongrijpbaar dreunend als een housebeat bij de buren. Misschien moest ik mijn baard afscheren en zou dan alles goedkomen. Zonder baard ben ik niet mezelf en kan dus ook geen parodie worden. Maar misschien wil God wel dat ik iets anders ben, het altijd andere. Hij stelt mij eeuwig op de proef en ik weet niet eens of Hij bestaat. Mijn zoektocht lijkt op die van het feminisme. In de jaren zestig gehuld in tuinbroeken, die we na veel moeite vanzelf geil gingen vinden, zoals spruiten op dagelijkse basis een aannemelijke alternatief gaan vormen voor patat. Vrouwen wilden mannen zijn (alsof die overal tuinbroeken dragen), maar toen zij de hoogste posities bekleedden die een man zich maar wensen kan, moest opeens de deur weer voor hen open worden gehouden. Ik hou overigens de deur voor iedereen open – man of vrouw, kat of muis – maar dat komt meestal omdat ik besluiteloos in de deuropening blijf staan, ieders weg versperrend. ‘Kom toch naar binnen, ga toch naar buiten’ roepen rijen mensen bij het postkantoor of de trimsalon, maar ik blijf een zwevende kiezer. Het alternatief is zo definitief. Voor je het weet ben je binnen. Voor je het weet lig je eruit. De lente is een delirium; die twee woorden zijn een en daarom heeft mijn wolkentoetje, dat afgewezen schuimdessert, tóch bestaansrecht. Terwijl plukken baardhaar in de wasbak vallen begin ik zacht te neuriën. ‘Pom pom pomptiedom’ zijn mijn veelzeggende lyrics. Als ik een vrouw zou zijn zou alles anders zijn. Dan zou ik een vrouw zijn die haar baard schoor. Misschien hoefde ik dan nooit meer iets te bedenken. Alleen nog maar scheren, elke week voor een volle zaal. Men zou bloemen naar mij gooien en graspollen en schaaldieren. Ik zou een wolkentoetje zijn.