Het is 9 juni, en de stad hangt vol met verkiezingsposters. Lijsttrekkers zitten op Facebook en Twitter, verschijnen in televisieprogramma’s om met elkaar te debatteren, proberen geestig te zijn aan de tafel van Matthijs van Nieuwkerk en maken soms in hun wanhoop compleet surrealistische campagnefilmpjes (I’m looking at you, Rita Verdonk). Het gaat erom zoveel mogelijk aandacht voor zichzelf en hun partij te genereren; letterlijk “in beeld” te zijn. Voor cartoonisten en comedians zijn het vruchtbare tijden – de ongelukkige politicus die een publieke faux pas maakt vindt zichzelf al snel terug als karikatuur in de krant of typetje op televisie.
In de politiek kan een succesvolle speech cruciaal zijn (zie: Martin Luther King), evenals een flitsend televisieoptreden (zie: John F. Kennedy vs. Richard Nixon) of een goed attribuut (zie: Mao, rode boekje). Maar bepaalde tweedimensionale beelden kunnen eenzelfde iconische status bereiken als “I have a dream” en “We shall fight them on the beaches”.
Een recent voorbeeld is de onderstaande poster uit de verkiezingscampagne van Barack Obama in 2008, die in één dag werd gemaakt door street artist Shepard Fairey. Fairey gebruikte een foto van persbureau AP als basis voor het vrij simpele ontwerp: een gestileerd portret van Obama in rood, zwart en blauw met daaronder het woord “hope” (in andere versies “progress” of “change”).
De 350 exemplaren die Fairey liet drukken waren in één keer uitverkocht, gewoon op straat. De poster werd daarna op grotere schaal gedistribueerd en veranderde, zeker nadat Fairey hem gratis op zijn website zette, in een wereldwijd symbool van de belofte die Obama representeerde. Inmiddels bevindt het originele ontwerp zich in de Portrait Gallery van het Smithsonian Institute. Wat maakte dit beeld zo aantrekkelijk? Het ontwerp is geworteld in de uit de graffiti-scene afkomstige street art: illegale kunst in de openbare ruimte. Ontstaan als politiek statement in de jaren zeventig kwam het eind jaren negentig weer terug als kunstvorm. De associatie met illegale street art-crews was voor jongeren waarschijnlijk aantrekkelijk, maar wat ook meespeelde was een zekere gelijkenis met de foto die als de beroemdste ter wereld wordt beschouwd: het portret van Che Guevara door Alberto Korda.
Guerrillero Heroico, 1960
Che Guevara was een soort rockster; na zijn dood in 1967 werd hij het idool van de opstandige jeugd in Europa. De foto verscheen voor het eerst op de kaft van een Italiaanse biografie van Guevara, haalde toen de cover van Paris Match en werd in datzelfde jaar door de Ierse kunstenaar Jim Fitzpatrick bewerkt tot de gestencilde versie waar de Obama-poster ons aan doet denken. Deze werd o.a. als pamflet verspreid tijdens de Parijse studentenopstand in 1968 en gebruikt door de Provo-beweging in Amsterdam.
Duizenden exemplaren werden gedrukt en de wereld in gestuurd - niet per se in naam van de marxistische revolutie, maar meer als icoon van de jeugdcultuur, van nieuwe idealen en symbool van de afkeer van de gevestigde orde. Geen enkele andere foto is zo vaak gereproduceerd en geappropieerd (denk bijvoorbeeld aan de Boomerangkaart waarop Anne Frank in Guevara-stijl werd afgebeeld met Palestinasjaal). De directeur van het California Museum of Photography noemde de Guerrelliro Heroico “[...] een hiëroglief, een instant symbool dat op mysterieuze wijze verschijnt waar een conflict heerst. Er is niets anders in de geschiedenis dat op deze wijze functioneert.” Het is dus niet gek dat het beeld van Guevara weer opdook in de felle Amerikaanse verkiezingsstrijd. Toen Job Cohen zijn kandidatuur als lijsttrekker voor de PvdA bekendmaakte, was al snel de Facebookgroep YES WE COHEN een feit, geheel in stijl vergezeld van onderstaande heroïsche afbeelding.
Kunst en politiek is vaak een gevaarlijke combinatie. Denk aan de entartete Kunst van de nazi’s, of de het socialistisch realisme van het communisme - realistisch in de zin dat het de realiteit volgens de Sovjetregering toonde: vol stralende arbeidersgezinnen en toegewijde leiders.
Yuri Pimenov, “A Wedding on Tomorrow’s Street”, 1962
Propagandakunst, dus. Tijdens het bewind van Mao Zedong werd er een waar PR-offensief uitgestort over de Chinese bevolking, dat resulteerde in een extreme persoonlijkheidscultus. Goddelijke eigenschappen werden toegekend aan “de Grote Roerganger” en iedereen droeg het beroemde Rode Boekje met de belangrijkste uitspraken van Mao op het hart. Hoe had de partijvoorzitter dit voor elkaar gekregen? De Grote Sprong Voorwaarts van 1958 had een hongersnood veroorzaakt die aan miljoenen mensen op het platteland het leven had gekost; men schat dat in de jaren daarvoor tussen de twee – en de vijf miljoen mensen zijn omgekomen als gevolg van politieke executies. Toch was de kreet 'Moge Voorzitter Mao tienduizend jaar leven' alomtegenwoordig, en dat was echt niet alleen uit angst voor het regime.
Tijdens de Culturele Revolutie (1966-1976) was het portret van de Grote Roerganger overal; in overheidsgebouwen, winkels en ook bij mensen thuis. Grote hoeveelheden politieke kunst werden over het land verspreid; posters maar bijvoorbeeld ook muziek, vergezeld van de tekst: “Voorzitter Mao is de rode zon in onze harten” of “Redder van het volk”. Wat meespeelde was dat jongeren ten tijde van de Culturele Revolutie waren opgevoed met de persoonlijkheidscultus rond de grote roerganger, en de ellende van de hongersnood en terreur niet heel bewust hadden meegemaakt. Hun hele leven was de beeltenis van hun leider als een religieus symbool aanwezig geweest. In deze periode bereikte de Mao-verering een absoluut hoogtepunt, wat duidelijk terug is te zien in de propagandakunst. Waar deze eerst voornamelijk gespierde arbeiders op bloeiende akkers placht te tonen, voerde de figuur van Mao nu definitief de boventoon. In de eerste instantie werd hij vaak afgebeeld met de communistische jeugd, als een soort vader des vaderlands (“Chairman Mao loves children”), maar gaandeweg werden de composities steeds religieuzer en dramatischer: vaak was het hoofd van Mao te zien als een soort zon, wakend over de strijdbare arbeiders. Het is dus toch niet zo gek dat de Chinese bevolking, na decennia lang te zijn gebombardeerd met dit soort beelden, het staatshoofd beschouwden als een door god aangewezen leider. En dit was het doel van de propaganda. Een halfgod is natuurlijk een stuk indrukwekkender dan een “gewone” partijleider.
Het Oosten is Rood (1965); dit was een populaire Mao-hymne die altijd en overal te horen was. In 1965 werd een film met dezelfde titel uitgebracht
Dit soort anonieme propagandakunst heeft een nogal kitscherige uitstraling en is tegenwoordig erg populair voor campy accessoires (zoals de Mao-mok waaruit ik mijn koffie drink). Maar er zijn zeker voorbeelden van politieke kunst door hoogstaande kunstenaars; hier heeft de kwaliteit het gewonnen van de achtergrond. We bewonderen deze kunstwerken om hun schoonheid, de politieke lading is meestal bijzaak geworden.
Jacques-Louis David (1748-1825) is zeker te beschouwen als een politiek kunstenaar. Ten tijde van de Franse Revolutie was hij goed bevriend met revolutieleiders Maximilien de Robespierre en Jean-Paul Marat. Na de moord op Marat in 1793 schilderde David, die daarvoor bekend was om zijn classicistische historiestukken, één van zijn beroemdste werken: Dood van Marat (1973).
Marat was neergestoken door een jonge vrouw die op haar proces, vlak voor ze geguillotineerd werd, zou verklaren: “Ik heb een man vermoord om honderdduizenden te redden.” Ze was onder valse voorwendselen toegelaten tot Marats huis, waar hij vanwege een bepaalde huidaandoening zittend in bad zijn bezoekers ontving. David beeldde zijn vriend bewust af als een geïdealiseerde martelaar van de revolutie; het schilderij is vaak vergeleken met de Pietà van Michelangelo. De zwarte achtergrond en dramatische lichtval creëren een beklemmende, verstilde sfeer. Het schilderij was immens populair en Marat werd vergeleken met Christus; beelden van hem werden ter vervanging van crucifixen in kerken geplaatst.
Enkele jaren later sloot Jacques-Louis David zich aan bij Napoleon Bonaparte. Ook die wist hij als hofschilder op grandioze wijze te vereeuwigen: in het beroemde portret 'Napoleon steekt de grote St. Bernardpas over' (1802) en 'Kroning van Napoleon en Josephine' (1806).
Napoleon steekt de grote St. Bernardpas over, 1802
Een gemene deler die we kunnen vaststellen in de verschillende voorbeelden die ik hier enigszins willekeurig heb aangehaald – er zijn er natuurlijk nog veel meer – is de tijdloosheid van de beelden. Shepard Fairey’s Obama is in zekere zin even onsterfelijk als David’s Marat en Korda’s Guevara.
Met een laatste blik op het “portret” van Napoleon – evenmin een portret in de strikte zin van het woord als Mao in zijn propagandakunst en Che Guevara op een t-shirt – kan ik het niet laten even kritisch te kijken naar de verkiezingsposters die momenteel door heel Nederland hangen. Eigenlijk zijn ze allemaal hetzelfde: een foto van de glimlachende lijsttrekker en het logo van de partij.
Ik kan niet anders concluderen dan dat onze politici een grote kans hebben gemist; om het publiek aan je te binden heb je niet veel meer nodig dan een ijzersterk beeld, en de ongeïnspireerde posters die ik tot nu toe heb gezien tonen duidelijk aan dat dit een typisch stagiaireklusje was. Balkenende had zichzelf toch minstens kunnen omringen met een religieus aura. De SP is nota bene afkomstig uit een maoïstische splintergroepering; waarom geen Emile Roemer temidden van tevreden arbeiders, met Jan Marijnissen als “rode zon in onze harten”? Wilders ziet zichzelf ongetwijfeld als eenzame strijder voor de revolutie; de Guevara-variant was perfect voor hem geweest.
Jammer, erg jammer. Hopelijk wordt er over vier jaar in het campagnebudget iets meer ruimte vrijgemaakt voor de creatie van een onsterfelijke, tijdloze verkiezingsposter.
Voor meer geweldige voorbeelden van Chinese propagandakunst: www.chineseposters.net (mijn persoonlijke favoriet is een poster uit 1964 getiteld An airplane sprays chemicals, waarop een groep mannen, vrouwen en kinderen in een begroeid landschap verheugd staat te zwaaien naar een passerend vliegtuigje dat de gewassen aan het besproeien is).
In 2009 verscheen het taschen-boek Design for Obama – posters for change, door Spike Lee en Aaron Perry-Zucker.