Dit najaar verschijnt bij de nieuwe uitgeverij Babel en Voss de bundel “Wat we missen kunnen,” een originele verzameling pleidooien tegen overbodige producten, organisaties en personen. Hard//hoofd levert een bijdrage en in de aanloop daarnaar publiceren redactieleden hun stukken rond dit thema. Deze keer: Je hoeft je tegenwoordig niet meer te vervelen in het openbaar vervoer. In de bus en de tram hangen schermpjes met reclames en nieuws erop. Kasper is boos.
‘‘Een open samenleving gedijt alleen als niemand er met de rug naar toe leeft.’’ Op het schermpje werden advertenties vertoond en om de paar minuten viel deze slogan weer voor enkele seconden te lezen. Het bleek om reclame te gaan voor een organisatie die taalcursussen aanbood. Ik probeerde niet naar het scherm te kijken, maar naar de weilanden buiten. Toch keerde mijn blik steeds weer terug naar de boodschappen voor autorijlessen, danslessen en sportschoenen. Ik heb altijd een boek bij me, maar als ik in de bus lees word ik misselijk. Liever luister ik gesprekken van mijn medepassagiers af, of zit een beetje voor me uit te dromen. Ik kom al met al mijn tijd wel door in het openbaar vervoer. Maar sinds een paar jaar hangen in alle streekbussen en stadstrams dus tv’tjes waarop reclameteksten en soms ook nieuwsberichten worden vertoond. Die tv’tjes hebben een zuigende werking. Als in een ‘loop’ wisselen steeds dezelfde paar pagina’s zich af en toch moet je er naar blijven kijken. Wel, ik althans. Niet iedereen zal er zo gevoelig voor zijn. Maar ik ervaar het als een inbreuk op mijn geestelijke vrijheid. Reclames op tv kan ik nog vermijden door weg te zappen, reclames op straat door snel verder te lopen. Maar in zo’n voortuffende mensenwagon kan ik geen kant op. Ik voel me als Alex in A Clockwork Orange, wiens ogen met klemmetjes open worden gehouden terwijl hij met de vreselijkste beelden gehersenspoeld wordt. Natuurlijk zou ik bij de eerstvolgende halte uit kunnen stappen en de rest van mijn weg per voet vervolgen. Die vrijheid heb ik. Maar het is een relatieve vrijheid, want ik zou het leven van een wandelaar moeten gaan leiden. Ik zou een ander mens moeten worden. En mijn rijbewijs zal ik waarschijnlijk nooit halen. Nee, voor de langere afstanden blijf ik toch echt afhankelijk van de bus en dus ook gebonden aan het beeldscherm.
‘‘Een open samenleving gedijt alleen als niemand er met de rug naar toe leeft.’’ Waarom irriteerde mij dit toch zoveel meer dan die advertenties voor autorijlessen, danslessen en sportschoenen? Waarom kon ik mijzelf nauwelijks bedwingen mijn medepassagiers in elkaar te beuken, elke keer dat die zin weer voor mijn ogen verscheen? Waarschijnlijk omdat ik met ordinaire reclame nog wel kan leven. Ik koop een bepaald merk shampoo omdat mijn haar daarvan gaat dansen. Wanneer een ander merk zich overtuigender presenteert, zal ik dat voor de verandering eens proberen. Zo laat ik mij tot producten verleiden en daar ben ik me bewust van. Ik zou ook eigenlijk niet weten waar ik anders een keuze op zou moeten baseren. Maar wanneer een product wordt verkocht als moreel appèl, wordt er feitelijk geen enkele keuze geboden. Wie niet met de geboden waarheid instemt, onttrekt zich aan zijn verantwoordelijkheden als burger en is dus een verachtelijk sujet.
‘‘Een open samenleving gedijt alleen als niemand er met de rug naar toe leeft.’’ Maar is dat eigenlijk wel zo? Volgens mij gedijt een open samenleving juist helemaal niet als er nooit eens iemand met de rug naartoe gaat staan. Zonder de mogelijkheid op luizen in de pels is de open samenleving geen open samenleving, maar een dictatuur. De fundamenten van een democratie moeten te allen tijde bevraagd en geproblematiseerd kunnen worden. Als iedereen maar gezellig een potje mee gaat zitten doen leven we een eng land, want een kritisch geluid mag de feestvreugde toch vooral niet verpesten.
‘‘Een open samenleving gedijt alleen als niemand er met de rug naar toe leeft.’’ Laat er geen misverstand over bestaan dat ik een groot voorstander van taalcursussen ben. Inwoners van Nederland moeten Nederlands kunnen praten. Maar ze moeten dat op de eerste plaats uit eigenbelang. Omdat het nu eenmaal heel erg fijn is de taal te beheersen van het land waarin je leeft. Op die manier kan je immers makkelijker aan de bak en naar feestjes en worden al met al je kansen op geluk (of althans datgene waarvan wij hebben afgesproken dat het ‘geluk’ zou zijn) vergroot. Maar dat je de taal zou moeten leren omdat je een verantwoordelijkheid draagt voor het slagen van een maatschappij, dat vind ik een zeer bedenkelijk idee. Afgezien van de vraag of de redering wel klopt dat een samenleving geslaagder is wanneer iedereen een taal deelt, zou je mensen niet mogen benaderen alsof zij daar een bepaalde verantwoordelijkheid in hebben, alsof het kiezen van een taal een morele keuze zou zijn.
‘‘Een open samenleving gedijt alleen als niemand er met de rug naar toe leeft.’’ De tv’tjes zijn ooit in bus en tram geplaatst om agressie tegen te gaan. Onderzoek zou hebben aangetoond dat ze een kalmerend effect hebben op de reizende burger. Een weldenkend mens wil echter niet gekalmeerd worden. Een weldenkend mens wil niet zomaar alles wat hem wordt wijsgemaakt voor waar aannemen. Maar weldenkende mensen zijn niet wenselijk in deze zogenaamd roerige tijden van multiculturele vernielzucht en religieus fundamentalisme. We krijgen een idee van goed en fout aangeboden, gratis en voor niets, een idee dat ons allemaal aangaat en waarnaar we dus moeten handelen. Dat er meerdere opvatting van het goede zouden bestaan en er nooit sprake kan zijn van één juist wereldbeeld, die gedachte zorgt alleen maar voor verwarring en onzekerheid en uiteindelijk – zo spreekt de logica van de verkrampende angst - moord en doodslag.
‘‘Een open samenleving gedijt alleen als niemand er met de rug naar toe leeft.’’ Nee, ik ben bang dat ik onmogelijk ooit nog met mijn rug ergens naartoe kan leven. Of ik zou mijn kont moeten verplaatsen naar die lege stoel tegenover mij, zodat ik met mijn rug naar het tv’tje toe leef. Maar ook als ik achteruit rij moet ik overgeven.