Dit najaar verschijnt bij de nieuwe uitgeverij Babel en Voss de bundel “Wat we missen kunnen,” een originele verzameling pleidooien tegen overbodige producten, organisaties en personen. Hardhoofd levert een bijdrage en in de aanloop daarnaar publiceren redactieleden hun stukken rond dit thema.
Deze keer: in het schap van de Albert Heijn ligt een product genaamd 'gegrilde stukjes'. Deze vegetarische vleesvervanger staat symbool voor het slechte imago van de herbivoor, zo betoogt Annabel. Gaan we door met vlees eten tot we stukjes van elkaar gaan eten? En welke stukjes van ons lichaam kunnen we dan missen?
Stukjes. Op het eerste gezicht een wat gewaagde naam voor een etenswaar, gezien de ongunstige associaties die het woord oproept. Toen ik dit product voor het eerst in de schappen van de sectie vegetarisch zag liggen, moest ik direct denken aan de snotstoel van de vader van Olga in Turks Fruit, daarna aan de harde, zwarte snotklonters in mijn neus na een dagje banjeren in Caïro, daarna aan kamelen, daarna aan vrouwen die een te strakke broek dragen, daarna aan Nicolas Cage, daarna aan slangenleer, daarna aan het meisje dat best wel knap was net bij de tomaten – om een inkijkje te geven in de stream of consciousness die mij in de Albert Heijn altijd volledig van mijn à propos brengt, waardoor ik nooit met de juiste spullen thuis kom.
Een salade is mes-en-vork-technisch een hele onderneming
Niet alleen de productnaam zal veel mensen doen gruwelen, ook de reputatie van de vleesvervanger vervult de carnivoor met dédain. Het is immers niet-vlees, een niet-biefstukje. Toch hebben de fervente tegenstanders van het stukje het niet helemaal goed begrepen. Het stukje moet niet opgevat worden als niet-vlees; het is een verbeterde versie van groente en zaden. Het is een verbetering, omdat het stukje niet geschild hoeft te worden, wat enkel een nadeel is voor van groenteschillen afhankelijke, hongerige cavia’s en konijnen, die, weggestopt in winderige hokken, toch zo af en toe op een paar bemoedigende groenteschilletjes getrakteerd moeten worden. Het knapperige stukje is ook een verbetering ten opzichte van weke groenten en salades. Gegrilde stukjes zijn krokant als frieten en mogen -heel feestelijk- met klodders ketchup gegeten worden. Daarnaast is zoiets als een salade voor velen mes-en-vork-technisch een hele onderneming en bovendien ziet dat geritsel met die bladeren er niet mooi uit. Een hapklaar brokje plantaardige eiwit is, althans in dit opzicht, een hele verbetering.
Ondanks deze voordelen snellen de vleeseters met hun winkelmandje de vegetarische schappen voorbij, alsof zij zich bij een korte aarzeling zouden besmetten met het imago van de plantaardige vleesvervangers. Je ziet de vleeseter wel bij de groenteafdeling. Daar wordt zeer gericht een trosje tomaten, een zakje sla en een eetrijpe avocado uitgekozen. Lekker voor naast de biefstuk. Het stukje wordt ondertussen weggewuifd met ‘lust ik niet’, ‘kost duur’ of ‘vleesheimwee’, terwijl over dit laatste toch heen te komen is. Een gehaktballetje met tijm is lekker, maar we kunnen het missen.
Het vegetarische imagoprobleem
Ik wil hier niet zeggen dat vleeseters slechte mensen zijn of met alle geweld pleiten voor een vegetarische levenswijze. Ik denk alleen dat vlees eten op de lange duur simpelweg niet vol te houden is. Jonathan Safran Foer deed vorige jaar een beroep op ons geweten door onder andere het effect van een plakje boterhamworst op zowel milieu, maatschappij als economie te laten zien. Dat wij vlees kunnen missen, wordt door Safran Foer op alle mogelijke manieren aangetoond. Hij constateert uiteindelijk dat wij ooit helemaal op zullen houden dieren te eten. Zo gaan wij langzamerhand toe naar een wereld waarin de vegetariër niet meer weg te denken valt.
Toch wordt het ethisch correcte imago van het vleesvervangende gegrildestukje door Albert Heijn juist weggemoffeld achter het ondefinieerbare, zelfs onverschillige woord ‘stukje’. Het bijvoeglijk naamwoord ‘gegrild’ bij stukje geeft het geheel zelfs even de schwung van een barbecue. Daarbij lijkt Albert Heijn eigenlijk te willen zeggen: doe es normaal met dat vegetarische gedoe. Wat de supermarkt kennelijk missen kan, is het natuurwinkelimago dat aan de vegetariër kleeft. Ik doel dan niet alleen op hun van top tot teen zelfgebreide tenuetje, maar ook op het cliché van de zelfingenomen vegetariër die deze zijnswijze (want zo ziet hij het) net iets te vaak vermeldt en de rest van de mensheid met opgetrokken wenkbrauwen beziet en afkeurend, maar vooral zelfgenoegzaam, naar de voorbijsnellende winkelmandjes kijkt vol producten die niet bewust zijn gekozen. Of vindt Albert Heijn stiekem dat we niet alleen het imago, maar al het vegetarische eten best kunnen missen? Óf zou Albert Heijn uiteindelijk vinden dat we de vegetariërs zelf wel missen kunnen? Wat toch de vraag oproept: kunnen we ze missen? Dat doet me denken aan mijn kleine broertje, dat altijd sprak van vegetariërs eten in plaats van vegetarisch eten (eten we vandaag alweer vegetariërs?).
Vegetariërs eten
Misschien wilde Safran Foer het niet zeggen, maar als we zijn redenering tot in al zijn consequenties doordenken, dan leven we toch onvermijdelijk naar een wereld toe waarin we op den duur alle dieren hebben opgegeten, en alle planten, zodat we dan inderdaad genoodzaakt zijn de vegetariërs zelf op te eten, of toch althans stukjes vegetariër. Vanuit strikt ecologische overwegingen zullen we waarschijnlijk moeten vervallen tot hypermoderne vormen van kannibalisme door alleen de misbare delen op te eten. Ipso facto, vegetariërs eten is geen slecht idee, mits we ons beperken tot de delen die ze echt kunnen missen. De vraag is, als we noodzakelijkerwijs opgehouden zijn dieren en planten te eten en begonnen zijn met elkaar op te eten: welke delen kunnen we missen zonder geheel en al te verdwijnen? En: hoe krijgen we deze misbare stukken in de schappen van Albert Heijn? En: waarin ligt voor AH de marketingtechnische uitdaging?
Om rustig te beginnen kun je alle haren afscheren en alle nagels afknippen tot je vingers een beetje gaan bloeden, zonder op te houden te bestaan. Alleen zijn haren en nagels niet eetbaar, hoewel op de laatste veel gekloven wordt. Dan de armen en benen. Die zijn wél eetbaar en kunnen we in principe missen. Alle benen en armen gaan eraf. Tot nu toe is er nog niets aan de hand. Misschien kunnen we dan ook één oog weghalen en, zoals Van Gogh al een eeuw geleden demonstreerde, kan er ook rustig een oor af. We zien en horen dan geen diepte meer, maar diepte kunnen we misschien best missen. Bij de vitale organen wordt het een tikje ingewikkelder. Hoeveel kan je daarvan afknabbelen voordat we ophouden te bestaan? De blinde darm en keel- en neusamandelen zijn zo misbaar dat deze bij iedereen boven de vijftig, ziek of niet ziek, door geldbeluste specialisten sowieso zijn weggesneden. Verder kan één nier weg en is de milt volledig overbodig. De maag daarentegen lijkt onmisbaar, maar je kunt zonder. Een licht dieet zonder vlees wordt dan wel aangeraden.
De uitdaging voor de afdeling marketing begint pas echt bij het buikvet, wat ik mijn opa ook wel vetschort heb horen noemen. Buikvet kunnen we gemakkelijk missen, maar dat marketen wordt nog een heel probleem voor Albert Heijn. De dikke darm kun je ook opofferen, wanneer je chronische diaree en een kunstmatige uitgang op de koop toe neemt. Geslachtsdelen na de overgang: te missen. Maar ook hier voorzie ik marketingproblemen voor Albert Heijn. Nu de hersens. Hoeveel kun je missen voordat je iemand anders wordt? Van ongelukken en operaties is bekend dat één hersenhelft gemist kan worden, omdat de andere helft de meeste functies zal overnemen. Dat gaat alleen niet helemaal ongestraft. Zo zal een speciaal gevoel voor kunst en taal met de rechterhersenhelft verdwijnen en een rationeel en analytisch vermogen met de linkerhelft. Wat kunnen we nu missen: het linker of het rechter stukje? Dat wordt nog moeilijk kiezen.